2. De grondslag van het geschil
Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Bij nota van 2 december 1994 heeft de rechtsvoorganger van verweerder, het Produktschap voor siergewassen (hierna: het Produktschap), aan appellante op grond van de Heffingsverordening over het jaar 1993 een heffing van f 22.732,76 opgelegd.
- Appellante heeft deze nota bij brief van 30 december 1994 teruggezonden. In deze brief heeft appellante gesteld dat zij het Produktschap geen opdracht heeft gegeven en het Produktschap voor haar evenmin een dienst heeft verricht.
- Het Produktschap heeft de nota bij brief van 7 april 1995 opnieuw aan appellante toegezonden.
- Bij brief van 30 augustus 1995 heeft het Produktschap, na een eerder verzoek van 19 april 1995 en een herinnering van 14 juni 1995, appellante aangemaand om het aangifteformulier Vakheffing Bloemkwekerij op aankopen buiten Nederland in 1994 alsnog binnen tien dagen in te dienen. Hierbij is aangegeven dat indien niet aan het verzoek wordt voldaan, een ambtshalve schatting van de te betalen heffing zal worden opgelegd
- Bij nota van 13 oktober 1995 heeft het Produktschap aan appellante op grond van de Heffingsverordening over het jaar 1994 een heffing van f 30.476,98 opgelegd.
- Het Produktschap heeft appellante bij brief van 20 februari 1996 aangemaand om de heffingen over 1993 en 1994 alsnog te voldoen.
- Bij brief van 22 februari 1996 heeft appellante de aanmaning van 20 februari 1996, onder verwijzing naar de tot dan gevoerde correspondentie, aan het Produktschap teruggestuurd.
- Het Produktschap heeft de aanmaning bij brief van 15 maart 1996 wederom aan appellante verstuurd en het verzoek om betaling gehandhaafd.
- Bij nota van 27 juni 1996 heeft het Produktschap aan appellante op grond van de Heffingsverordening over het jaar 1995 een heffing van f 72.415,13 opgelegd.
- Bij brief van 15 juli 1996 heeft appellante, onder verwijzing naar haar toezegging tijdens een gesprek op haar bedrijf op 14 april 1996, het Produktschap gegevens verschaft over door haar geïmporteerde producten. Hierbij heeft appellante verklaard dat het verstrekken van de gegevens geen erkenning inhoudt dat zij het Produktschap geld is verschuldigd. Voorts heeft appellante in deze brief aangegeven dat haar bereidwilligheid om informatie te verschaffen in samenhang moet worden bezien met haar beslissing om advocatenkantoor Sanberg op te dragen een rechtsvordering ("Feststellungsklage") in te stellen, in het geval de informatie voor het Produktschap niet voldoende is om de door het Produktschap ten onrechte opgemaakte rekeningen te storneren.
- Bij brief van 17 februari 1997 heeft appellante gesteld dat zij in haar bezwaarschrift van 15 juli 1996 een aantal argumenten heeft aangedragen ter adstructie van haar stelling dat de heffingen ten onrechte aan haar zijn opgelegd. Appellante verklaart de bezwaren onverkort te handhaven. Deze bezwaren, die in de brief van 17 februari 1997 nader uiteen zijn gezet, gelden, aldus appellante in de brief, ten aanzien van alle drie aan haar verzonden nota's.
- Op 3 april 1997 heeft omtrent appellantes bezwaren een hoorzitting plaatsgevonden.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen. Hierbij heeft verweerder appellantes bezwaar tegen de nota van 13 oktober 1995 niet-ontvankelijk verklaard en de bezwaren tegen de nota's van 2 december 1994 en 27 juni 1996 ontvankelijk doch ongegrond verklaard.
- Bij brief van 22 januari 1999 heeft appellante verweerder verzocht om toezending van een aantal stukken waaronder het document waaruit blijkt dat de heffing van verweerder, zoals die gold tot en met 31 december 1995, (tijdig) is aangemeld bij de Commissie.
- Ter zitting van het College op 17 februari 1999 heeft appellante te kennen gegeven dat verweerder noch het ministerie van LNV, hiertoe verzocht, de aanmelding van de Heffingsverordening hebben kunnen aantonen en dat een ambtenaar van de Commissie telefonisch had meegedeeld te vermoeden dat de verordening nimmer was aangemeld. Verweerder heeft ter zitting gesteld dat de steunmaatregel door het ministerie van LNV bij de Commissie is gemeld en dat pas toen het Produktschap in 1995 de Commissie vroeg in te stemmen met een verhoging van de heffing de Commissie liet weten dat de heffing niet langer op import uit andere EG-landen mocht worden gelegd. Per 1 januari 1996 is de Heffingsverordening dan ook niet meer van toepassing op de import van bloemkwekerijproducten uit andere lidstaten, maar nog wel op de import uit derde landen.
- Bij brief van 18 november 1999 heeft het College verweerder verzocht om overlegging van (onder meer) afschrift(en) van de aanmelding(en) van de steunmaatregel(en) zoals die is (zijn) verzonden aan de Commissie.
- Bij brief van 16 december 1999 heeft verweerder ten aanzien van dit verzoek het volgende opgemerkt:
" In 1984/1985 is de bloemen heffing als steunmaatregel als onderdeel van het geheel aan steunmaatregelen van de productschappen, die al gedurende een reeks van jaren van kracht waren, door het Ministerie van LNV bij de Europese Commissie aangemeld. De Europese Commissie heeft de aanmelding geregistreerd onder nummer NN 70/85. De Europese Commissie heeft naar aanleiding van deze aanmelding geen goedkeuring of een afkeuring uitgesproken. Sinds 1985 wordt het steundossier jaarlijks bijgewerkt en de herziene versie wordt aan de Europese Commissie aangeboden. Ook deze jaarlijkse bijwerkingen gaven de Europese Commissie geen aanleiding de bloemenvakheffing als steunmaatregel te verbieden."