ECLI:NL:CBB:2004:AO4582

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
18 februari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 03/610
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering aanwezigheidsvergunning voor kansspelautomaten in laagdrempelige horecagelegenheid

Op 2 juni 2003 ontving het College van Beroep voor het bedrijfsleven een beroepschrift van de vennootschap onder firma "A" en haar vennoten B, C en D, tegen een besluit van de burgemeester van Texel van 22 april 2003. Dit besluit betrof de afwijzing van hun verzoek om een vergunning voor het aanwezig hebben van twee kansspelautomaten. De burgemeester had de vergunning geweigerd op basis van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat de aanvraag niet voldeed aan de vereisten. Appellanten voerden aan dat de burgemeester ten onrechte had geoordeeld dat er geen hoogdrempelige horecalokaliteit aanwezig was in hun inrichting, en dat zij niet gehoord waren tijdens de hoorzitting.

Tijdens de zitting op 28 januari 2004 werd het standpunt van appellanten verder toegelicht. Het College oordeelde dat de burgemeester niet van het horen had mogen afzien, aangezien er geen sprake was van een kennelijk ongegrond bezwaar. De appellanten hadden wijzigingen in hun inrichting aangebracht die relevant waren voor de beoordeling van hun aanvraag. Het College concludeerde dat het beroep gegrond was en het bestreden besluit vernietigd moest worden. De burgemeester werd opgedragen om opnieuw op het bezwaar van appellanten te beslissen, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak.

Daarnaast werd de burgemeester veroordeeld in de proceskosten van appellanten tot een bedrag van € 644,-- en diende de gemeente Texel het door appellanten betaalde griffierecht van € 232,-- te vergoeden. De uitspraak benadrukte dat de inrichting Discotheek A als laagdrempelig moest worden beschouwd, en dat de aanvraag voor de aanwezigheidsvergunning voor kansspelautomaten niet kon worden toegewezen, ondanks de geclaimde wijzigingen.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
(zesde enkelvoudige kamer)
No. AWB 03/610 18 februari 2004
29010 Wet op de kansspelen
Aanwezigheidsvergunning
Uitspraak in de zaak van:
De vennootschap onder firma "A" en haar vennoten B, C en D, te X,
appellanten,
gemachtigde: mr. H.H. van Steijn, advocaat te Deventer,
tegen
de burgemeester van Texel, verweerder,
gemachtigde: mr. M. Oosterdijk, werkzaam bij de gemeente Texel.
1. De procedure
Op 2 juni 2003 heeft het College van appellanten een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 22 april 2003.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellanten tegen de afwijzing van hun verzoek om vergunning voor het aanwezig hebben van twee kansspelautomaten.
Appellanten hebben hun beroep bij brief van 21 juli 2003 nader aangevuld.
Op 14 augustus 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Op 28 januari 2004 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden, waarbij partijen hun standpunten nader hebben toegelicht.
2. De grondslag van het geschil
Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellanten exploiteren op het adres Y te X een inrichting, genaamd A.
- Appellanten hebben in december 2002 ten behoeve van deze inrichting een aanwezigheidsvergunning gevraagd voor twee kansspelautomaten.
- Bij besluit van 22 januari 2003 heeft verweerder de gevraagde vergunning met toepassing van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht geweigerd.
- Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 17 februari 2003 bezwaar gemaakt.
- Bij brief van 21 februari 2003 heeft verweerder appellanten in de gelegenheid gesteld tot vier weken na dagtekening de bezwaargronden aan te vullen.
- Bij brief van 20 maart 2003 hebben appellanten verweerder een uitspraak van het College van 12 maart 2003 (AWB 02/1340) gestuurd en gesteld dat verweerder in het licht van deze uitspraak gehouden is om op de aanvraag ziende op het jaar 2003 in ieder geval materieel te beslissen.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Het bestreden besluit houdt onder meer het volgende in.
" De aanvraag is bedoeld voor het jaar 2003. Ik merk op dat aanwezigheidsvergunningen door mij in beginsel voor twee jaren worden verleend en ik de aanvraag daarom heb beschouwd als gedaan voor het tijdvak 1 januari 2003 tot en met 31 december 2004. Aan mijn weigeringsbesluit is artikel 4:6 Awb ten grondslag gelegd. Nu de huidige vergunningaanvraag ziet op een ander tijdvak dan waar mijn bestreden besluit naar verwijst kan artikel 4:6 Awb inderdaad niet worden toegepast. Reeds om die reden moet het bezwaarschrift als gegrond worden aangemerkt.
Dit neemt niet weg dat ik materieel gezien tot dezelfde conclusie kom, inhoudende een weigering tot het verlenen van een aanwezigheidsvergunning voor kansspelautomaten.
Ik verwijs hierbij wederom naar de besluitvorming van 2 juli 2002 en de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 9 september 2002. Samengevat komt deze besluitvorming er op neer dat de inrichting Discotheek A in geheel als laagdrempelig moet worden beschouwd vanwege het feit dat de inrichting niet als hoogdrempelig kan worden aangemerkt zoals in artikel 30 van de Wet op de kansspelen wordt bedoeld. Reden voor laagdrempeligheid is de aanwezigheid van een dansvloer, waaraan een zelfstandige betekenis kan worden toegekend, en het feit dat de activiteiten niet in belangrijke mate zijn gericht op personen van 18 jaar en ouder. Evenmin is er spake van een hoogdrempelige horecalokaliteit zoals in artikel 30c, vierde lid, van de Wet wordt bedoeld.
U stelt voorts dat er sprake is van feitelijke wijzigingen in de inrichting. U heeft evenwel niet aangegeven waaruit die wijzigingen bestaan en mij is ook anderszins niets van wijzigingen gebleken.
Gelet op vorenstaande ben ik tot het oordeel gekomen dat uw bezwaarschrift kennelijk gegrond is, maar dat daaraan materieel gezien geen betekenis toekomt. Nadere behandeling van het bezwaarschrift door de commissie Bezwaarschriften acht ik overbodig en daarom is met toepassing van artikel 7:3 Awb afgezien van het horen van belanghebbenden.
Ik heb besloten uw bezwaarschrift kennelijk gegrond te verklaren en mijn besluit van 22 januari 2003 in te trekken en te vervangen door dit besluit.
De aanvraag om een aanwezigheidsvergunning voor kansspelautomaten voor inrichting Discotheek A is en blijft daarom geweigerd."
4. Het standpunt van appellanten
Appellanten hebben ter ondersteuning van hun beroep, samengevat, het volgende aangevoerd.
Ten onrechte meent verweerder dat zich geen situatie voordoet waarin binnen de laagdrempelige inrichting (als al van één inrichting zou moeten worden gesproken) geen te onderscheiden horecalokaliteit aanwezig is die als hoogdrempelig kan worden aangemerkt.
Verweerder heeft appellanten ten onrechte niet gehoord. Tijdens de hoorzitting had aan de orde dienen te komen welke wijzigingen eventueel aangebracht zouden moeten worden teneinde in aanmerking te komen voor de vergunning. Bovendien was in het bezwaarschrift aangegeven dat er feitelijke wijzigingen zijn te melden die hadden moeten worden meegewogen.
5. De beoordeling van het geschil
Ingevolge artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht kan van het horen worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. Van een kennelijk ongegrond bezwaar is sprake wanneer reeds uit het bezwaarschrift aanstonds blijkt dat de bezwaren van de indiener van het bezwaarschrift ongegrond zijn en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie.
In het onderhavige geval kan niet van een kennelijk ongegrond bezwaar worden gesproken. Appellanten hebben immers in hun bezwaarschrift te kennen gegeven dat zij wijzigingen in hun inrichting hebben aangebracht. Aldus is geen sprake van een situatie waaruit reeds uit het bezwaarschrift aanstonds blijkt dat de bezwaren van de indiener van het bezwaarschrift ongegrond zijn. Weliswaar hebben appellanten in hun inleidend en aanvullend bezwaarschrift niet aangegeven waaruit die wijzigingen bestaan, maar dit had alsnog ter hoorzitting kunnen geschieden. In elk geval had verweerder niet van het horen mogen afzien en op het bezwaar mogen beslissen, alvorens zich bij appellanten te vergewissen over de gestelde wijzigingen.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep gegrond dient te worden verklaard en het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden vernietigd.
Het College ziet voorts aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de door appellanten gemaakte kosten voor rechtsbijstand ten bedrage van € 644,--.
6. De beslissing
Het College:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder opnieuw op het bezwaar van appellanten beslist met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is
overwogen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van appellanten tot een bedrag van€ 644,-- (zegge: zeshonderdvierenveertig
euro), onder aanwijzing van de gemeente Texel als rechtspersoon die deze kosten aan appellanten dient te vergoeden;
- bepaalt dat de gemeente Texel aan appellanten het door hun betaalde griffierecht van € 232,-- (zegge
tweehonderdtweeëndertig euro) vergoedt.
Aldus gewezen door mr. E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Vazquez Muñoz, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2004.
w.g. E.J.M. Heijs w.g. M.H. Vazquez Muñoz