ECLI:NL:CBB:2004:AO4474
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Toewijzing van een vergunning voor kansspelautomaten in horecagelegenheid
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 11 februari 2004 uitspraak gedaan in een geschil tussen appellant, de exploitant van een horecagelegenheid, en de burgemeester van Wageningen. Appellant had op 10 november 2001 en 11 december 2002 vergunningen aangevraagd voor het aanwezig hebben van twee kansspelautomaten in zijn horecagelegenheid, bestaande uit een cafetaria- en een cafégedeelte. De burgemeester weigerde deze vergunningen bij besluit van 5 februari 2003, waarop appellant bezwaar maakte. Het College ontving het beroepschrift op 13 augustus 2003 en heeft de zaak op 28 januari 2004 ter zitting behandeld.
De kern van het geschil draaide om de vraag of de horecagelegenheid van appellant als laagdrempelig of hoogdrempelig moest worden aangemerkt volgens de Wet op de kansspelen. De burgemeester had geoordeeld dat het cafetariagedeelte als laagdrempelig en het cafégedeelte als hoogdrempelig moest worden gekwalificeerd. Dit had tot gevolg dat er binnen de laagdrempelige inrichting geen kansspelautomaten mochten worden geplaatst. Het College oordeelde dat er geen fysieke afscheiding was tussen de twee gedeelten, waardoor het cafégedeelte de laagdrempelige status van het cafetariagedeelte moest delen.
Het College concludeerde dat de burgemeester terecht de vergunning had geweigerd, omdat niet voldaan was aan de voorwaarden van de Wet op de kansspelen. Appellant's beroep op het beleid in omliggende gemeenten werd verworpen, omdat dit niet leidde tot een verplichting voor de burgemeester om een vergunning te verlenen. Het College verklaarde het beroep van appellant ongegrond en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een proceskostenveroordeling.