ECLI:NL:CBB:2004:AO3819

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
30 januari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 03/374
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanvraag om erkenning als stamboekhouder voor paardachtigen

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 30 januari 2004 uitspraak gedaan over de aanvraag van appellante A om erkenning als stamboekhouder voor paardachtigen. De aanvraag was eerder op 12 maart 2002 door de voorzitter van verweerder, het Productschap Vee en Vlees, afgewezen. Het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 12 februari 2003 ongegrond verklaard, waarna appellante beroep instelde. De zitting vond plaats op 23 januari 2004.

Het College heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de voorzitter van verweerder onbevoegd was om te beslissen op de aanvraag van appellante. Dit oordeel is gebaseerd op de constatering dat de bevoegdheden tot erkenning niet aan het bestuur van verweerder waren overgedragen, zoals vereist door de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren en het Fokkerijbesluit. Het College concludeert dat het bestreden besluit, dat de afwijzing van de aanvraag handhaafde, onrechtmatig was.

Daarom heeft het College het beroep van appellante gegrond verklaard, het besluit van 12 februari 2003 vernietigd en bepaald dat verweerder onbevoegd is om te beslissen op de aanvraag van appellante. Tevens heeft het College zelf in de zaak voorzien, wat betekent dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Tot slot is verweerder veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 644,-- en dient verweerder het griffierecht van € 232,-- aan appellante te vergoeden.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
No. AWB 03/374 30 januari 2004
7700 Regelgeving overig
Uitspraak in de zaak van:
A, te X, appellante,
gemachtigde: mr. F. Kolkman, advocaat te Wierden,
tegen
het Productschap Vee en Vlees, te Rijswijk, verweerder,
gemachtigde: mr.W.J.L. Verheul, werkzaam bij verweerder.
1. De procedure
Bij besluit van 12 maart 2002 heeft verweerders voorzitter een aanvraag van appellante om erkenning ingevolge het Reglement erkenningen Fokkerijorganisaties Paardachtigen 2001 afgewezen.
Bij besluit van 12 februari 2003 is het hiertegen gerichte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 25 maart 2003 beroep ingesteld.
Bij brief van 26 mei 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 januari 2004.
2. De beoordeling van het geschil
2.1 De Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (hierna: de wet), luidt onder meer als volgt:
"Artikel 75
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder stamboek: boek, register, kaartsysteem of andere informatiedrager, bijgehouden door een door Onze Minister erkende instelling, waarin vee van een bepaald ras wordt ingeschreven of geregistreerd met vermelding van het voorgeslacht.
Artikel 76
1. Onverminderd het bepaalde bij artikel 55 worden ter bevordering van de raszuiverheid of ter verbetering van de raskenmerken bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regelen gesteld omtrent het fokken met dieren van bij algemene maatregel van bestuur aangewezen veesoorten.
2. De in het eerste lid bedoelde regelen kunnen betrekking hebben op:
a. de voorwaarden voor de erkenning door Onze Minister van instellingen, die stamboeken bijhouden;
(…)
Artikel 108
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur dan wel bij ministeriële regeling, ter uitvoering van deze wet gegeven, kan medewerking worden gevorderd van het bestuur van een bedrijfslichaam of een samenwerkingslichaam. Hierbij kunnen de, ingevolge het bepaalde bij of krachtens deze wet aan de Minister toekomende bevoegdheden tot het nemen van besluiten, waaronder het vaststellen van nadere regels, aan het bestuur van een bedrijfslichaam of samenwerkingslichaam worden overgedragen.
(…)"
Artikel 11 van het Fokkerijbesluit (Stb. 1994, 696, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 23 februari 2001, Stb. 281) luidt als volgt:
"Artikel 11
1. Ter uitvoering van de artikelen 2, 3 en 5 en van het bepaalde krachtens artikel 7, tweede lid, van dit besluit wordt medewerking gevorderd van het bestuur van het Productschap Vee en Vlees.
2. De gevorderde medewerking bestaat uit het verrichten van werkzaamheden en het bij verordening stellen van nadere regelen, die noodzakelijk zijn voor:
a. het verlenen van de erkenning als een instelling die één of meer stamboeken of registers voor runderen, buffels, varkens, schapen, geiten of paardachtigen bijhoudt, op grond van artikel 3;
b. het verlenen van de erkenning als fokkersorganisatie, bedoeld in artikel 7, tweede lid;
c. de intrekking van de in de onderdelen a en b bedoelde erkenning op grond van artikel 5, onderscheidenlijk het bepaalde krachtens artikel 7, tweede lid, alsmede uit het verlenen van de in de onderdelen a en b bedoelde erkenning en het intrekken van deze erkenningen.
3. Onverminderd het tweede lid bestaat de gevorderde medewerking uit het verrichten van werkzaamheden en het bij verordening stellen van nadere regelen ter uitvoering van artikel 2, voor zover dit betrekking heeft op het prestatie-onderzoek en de beoordeling van genetische waarden bij dieren."
2.2 Ingevolge artikel 108 eerste lid, van de wet kunnen de, ingevolge het bepaalde bij of krachtens deze wet aan de Minister toekomende bevoegdheden tot het nemen van besluiten, aan het bestuur van een bedrijfslichaam of samenwerkingslichaam worden overgedragen. Het College stelt vast dat een besluit tot overdracht aan verweerders bestuur van de bevoegdheden tot het verlenen en intrekken van erkenningen, ontbreekt. Zodanige overdracht kan naar het oordeel van het College niet in artikel 11 van het Fokkerijbesluit worden gelezen, waar slechts is bepaald dat medewerking wordt gevorderd van het bestuur van het Productschap Vee en Vlees voor het verrichten van werkzaamheden en het bij verordening stellen van nadere regels die noodzakelijk zijn voor - onder meer - het verlenen en intrekken van genoemde erkenningen. Van zodanige werkzaamheden en nadere regelgeving moet het verlenen en intrekken van bedoelde erkenningen worden onderscheiden.
Nu bevoegdheden tot erkenning niet aan verweerders bestuur zijn overgedragen, kon dit bestuur zodanige bevoegdheden ook niet aan verweerders voorzitter opdragen.
Evenmin heeft verweerders voorzitter zijn beslissing op het verzoek van appellante, krachtens mandaat, in naam van de Minister genomen, naar verweerder ter zitting desgevraagd heeft bevestigd.
De conclusie uit het voorgaande is dat verweerders voorzitter onbevoegd was te beslissen op het verzoek van appellante. Derhalve is het bestreden besluit, dat strekt tot handhaving van het onbevoegdelijk genomen besluit, onrechtmatig. Het beroep is derhalve gegrond en het bestreden besluit behoort te worden vernietigd.
Aangezien een nieuwe beslissing op het bezwaar van appellante niet anders zal kunnen inhouden dan een verklaring van onbevoegdheid om te beslissen op de aanvraag van appellante, acht het College termen aanwezig, met toepassing van het bepaalde bij artikel 8:72 van de Algemene wet bestuursrecht, zelf in de zaak te voorzien.
Het College acht termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
3. De beslissing
Het College:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van verweerders voorzitter van 12 februari 2003;
- bepaalt dat verweerder onbevoegd is te beslissen op de aanvraag van appellante om te worden erkend als
stamboekhouder;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 644,-- (zegge: zeshonderdvierenveertig euro);
- bepaalt dat verweerder aan appellante het door haar gestorte griffierecht ad € 232,-- (zegge: tweehonderdtweeëndertig euro)
vergoedt.
Aldus gewezen door mr. D. Roemers, mr. M.J. Kuiper en mr. E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van mr. L. van Duuren, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 30 januari 2004.
w.g. D. Roemers w.g. L. van Duuren