ECLI:NL:CBB:2004:AO2582

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
7 januari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 03/446
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing registratie overdracht referentiehoeveelheid melk

Op 15 april 2003 ontving het College van Beroep voor het bedrijfsleven een beroepschrift van appellanten tegen een besluit van verweerder, dat op 5 maart 2003 was genomen. Dit besluit betrof de afwijzing van bezwaarschriften van appellanten tegen de afwijzing van hun verzoek om registratie van de overdracht van een referentiehoeveelheid melk, ingevolge de Regeling superheffing 1993. De appellanten, A en B, hadden een verzoek ingediend om de overdracht van een referentiehoeveelheid van 80.000 kg melk, waarvan een deel al was overgedragen aan D. De gemachtigde van appellanten had de gronden van het beroep aangevuld en verweerder had een verweerschrift ingediend. De zitting vond plaats op 26 november 2003, waar de gemachtigden van beide partijen hun standpunten toelichtten.

De kern van het geschil was of verweerder terecht de verzoeken om registratie had afgewezen. Verweerder stelde dat op de datum van ontvangst van de verzoeken, A over meer dan 20.000 kg fabrieksquotum beschikte, waardoor de registratie niet kon plaatsvinden. Appellanten voerden aan dat zij mochten vertrouwen op informatie die door een medewerker van de COS was verstrekt, waarin werd gesuggereerd dat het indienen van een verzoek om registratie van een restpartij eerder zou worden aanvaard. Het College oordeelde dat verweerder niet voldoende had gemotiveerd waarom de referentiehoeveelheid van A op het moment van de afwijzing meer dan 20.000 kg was, vooral gezien de ingangsdatum van de pachtovereenkomst. Het College verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om opnieuw op de bezwaren van appellanten te beslissen, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van appellanten en moest het griffierecht vergoeden.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
No AWB 03/446 7 januari 2004
10720 Regeling superheffing 1993
overdracht
Uitspraak in de zaak van:
A, te X en B, te Y, appellanten,
gemachtigde: G. Caspers, te Aalten,
tegen
het Productschap Zuivel, verweerder,
gemachtigde: mr. F.G.P. Diermanse, werkzaam bij het productschap.
1. De procedure
Op 15 april 2003 heeft het College van appellanten een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 5 maart 2003.
Bij dat besluit is beslist op de bezwaarschriften van appellanten tegen de afwijzing van een verzoek om registratie van overdracht van een referentiehoeveelheid melk ingevolge de Regeling superheffing 1993.
Bij brief van 22 april 2003 heeft de gemachtigde van appellanten de gronden van het beroep aangevuld.
Verweerder heeft bij schrijven van 22 mei 2003 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 november 2003, alwaar de gemachtigden van partijen de respectieve standpunten hebben toegelicht en namens verweerder voorts de heer C is verschenen.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Artikel 7, eerste lid, van Verordening (EEG) nr. 3950/92 van de Raad van 28 december 1992 tot instelling van een extra heffing in de sector melk en zuivelprodukten (Pb EG 1992, L 405/1) bepaalt, voor zover hier van belang, het volgende:
" In geval van verkoop, verhuur of overgang door vererving wordt de op een bedrijf beschikbare referentiehoeveelheid samen met het bedrijf overgedragen aan de producent die het bedrijf overneemt, op de wijze die door de Lid-Staten wordt bepaald rekening houdend met de voor de melkproductie gebruikte oppervlakten of met andere objectieve criteria en, in voorkomend geval, met de overeenkomst tussen de partijen."
De Regeling superheffing 1993 (hierna: de Regeling) bevat onder meer de volgende bepalingen:
" Artikel 15
1. Een referentiehoeveelheid kan worden overgedragen in samenhang met de overdracht van voor de melkproductie gebruikte grond, niet zijnde een geheel bedrijf, als overeengekomen door betrokken partijen met inachtneming van de hierna volgende bepalingen.
2. De over te dragen referentiehoeveelheid mag niet meer bedragen dan 20.000 kg per hectare grond.
3. De over te dragen referentiehoeveelheid omvat minimaal 20.000 kg. Dit minimum behoeft niet in acht te worden genomen indien de totale referentiehoeveelheid van de vervreemder minder dan 20.000 kg bedraagt en deze hoeveelheid in zijn geheel wordt overgedragen. (…)
Artikel 18
1. Degenen die een referentiehoeveelheid op basis van artikel 15 (…) hebben verworven respectievelijk overgedragen, geven daarvan binnen een termijn van zes weken gezamenlijk kennis aan het productschap op een daartoe door het productschap voorgeschreven formulier, volgens daartoe door het productschap gestelde voorschriften. (…)
2. Er kan eerst een aanspraak op een referentiehoeveelheid worden gemaakt vanaf de registratie door het productschap.
3. Indien de overdracht bedoeld in het eerste lid in een tijdvak van een door het productschap te bepalen datum tot en met het einde van de heffingsperiode bij het productschap wordt aangemeld, of niet binnen de in het eerste lid bedoelde termijn wordt aangemeld, wordt de aanspraak op de referentiehoeveelheid eerst erkend met ingang van de volgende heffingsperiode. (…)
Artikel 23
1. Onder overdracht wordt in deze paragraaf verstaan:
(…)
c. een schriftelijke pachtovereenkomst als bedoeld in artikel 1 van de Pachtwet betreffende los land hetwelk niet groter is dan één hectare, geldend voor de duur van meer dan één jaar;
(…)
2. (…)
3. Voor het tijdstip van overdracht van de referentiehoeveelheid is bepalend:
a. (…);
b. de ingangsdatum van de pachtovereenkomst dan wel de datum waarop de betrokken partijen de pachtovereenkomst schriftelijk zijn aangegaan, voor zover deze na de ingangsdatum ligt."
De Zuivelverordening 1994, Uitvoering regeling superheffing, (hierna: de Verordening) bepaalt onder meer het volgende:
" Artikel 19
De in artikel 18 lid 1 van de regeling bedoelde kennisgevingen dienen te worden gedaan op een formulier waarvan het model door de voorzitter is vastgesteld. De in artikel 18 lid 3 van de regeling bedoelde datum is 1 januari in de betrokken heffingsperiode.
Bij het in lid 1 bedoelde formulier worden documenten gevoegd ten bewijze van de overdracht alsmede de overeenkomst met betrekking tot de overgang van de referentiehoeveelheid."
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Op 4 december 2002 heeft appellant A zijn gemachtigde gevolmachtigd een referentiehoeveelheid melk van 80.000 kg over te dragen.
- In december 2002 is een verzoek om registratie van overdracht van 60.000 kg aan de Centrale Organisatie Superheffing (COS) gestuurd. Ten aanzien van de resterende 20.000 kg, overgedragen aan D, bestond het voornemen de overdracht in verband met een betalingsafspraak tussen partijen, eerst in 2003 te laten registreren.
- Op 24 december 2002 heeft A zijn gemachtigde gevolmachtigd een referentiehoeveelheid van 16.374 kg over te dragen. Deze referentiehoeveelheid is dezelfde dag aan appellante B verkocht.
- De gemachtigde van appellanten heeft op dezelfde dag over deze overdracht telefonisch contact gehad met C, voornoemd, werkzaam bij de COS.
- Op 31 december 2002 heeft verweerder van appellanten verzoeken, gedateerd 27 december 2002, om registratie van overdacht van 16.374 kg met ingang van heffingsperiode 2002/2003, ontvangen. In een begeleidende brief is aangegeven:
"Hierbij ontvangt u van vervreemder A een transactie welke kleiner is dan 20.000 kg.
Dit is n.l. de "restpartij". Dhr. A heeft zijn totale referentiehoeveelheid verkocht. Het is mogelijk dat deze transactie eerder bij u binnen is dan andere transacties, deze andere kunt u ook binnenkort verwachten.
(…)"
- Bij besluiten van 17 januari 2003 zijn de verzoeken om registratie afgewezen.
- Bij brief van 23 januari 2003 is namens appellanten bezwaar gemaakt tegen de afwijzende besluiten. Hierbij is onder meer een beroep gedaan op toezeggingen die tijdens het gesprek op 24 december 2002 zouden zijn gedaan c.q. informatie die tijdens dat gesprek is verkregen.
- Op 24 januari 2003 is een verzoek om registratie, met ingang van de volgende heffingsperiode (2003/2004), van een overdracht van A aan D van 20.000 kg quotum met grond ingediend.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Verweerder heeft bij het bestreden besluit de bezwaren van appellanten ongegrond verklaard, waartoe is overwogen dat op de datum van ontvangst van de verzoeken om registratie A over meer dan 20.000 kg fabrieksquotum beschikte. Gelet op artikel 15, tweede lid, van de Regeling is het verzoek om registratie dan ook terecht afgewezen. Niet is gebleken dat de COS in vergelijkbare gevallen tot registratie is overgegaan of dat sprake is van toezeggingen.
4. Het standpunt van appellanten
Appellanten hebben - samengevat - het volgende aangevoerd.
Appellanten doen allereerst een beroep op het vertrouwensbeginsel. Zij hebben aan de door C op 24 december 2002 verstrekte informatie het vertrouwen mogen ontlenen dat het indienen van een verzoek om registratie van de overdracht van een restpartij voordat alle overige overdrachten zijn gemeld, zou worden aanvaard. In het verleden heeft verweerder erg veel kleine transacties van minder dan 20.000 kg goedgekeurd. Het komt voorts in de praktijk regelmatig voor dat indien een veehouder zijn gehele quotum verkoopt, het verzoek om registratie van de overdracht van het restant eerder bij de COS wordt ingediend dan het verzoek om registratie van de overdracht van de rest. Deze melding wordt gewoon in behandeling genomen. Appellanten wijzen er op dat in de vergelijkbare situatie van E jr. wel tot registratie is overgegaan.
5. De beoordeling van het geschil
Ter beoordeling staat of verweerder terecht de afwijzing van de verzoeken om registratie van de overdracht van een partij van 16.374 kg referentiehoeveelheid melk in bezwaar heeft gehandhaafd.
Het College stelt vast dat ingevolge artikel 18 juncto artikel 15, derde lid, van de Regeling slechts tot registratie van een referentiehoeveelheid van minder dan 20.000 kg kan worden overgegaan, indien de totale referentiehoeveelheid van de vervreemder minder dan 20.000 kg bedraagt.
Verweerder heeft de verzoeken om registratie van appellanten afgewezen omdat de referentiehoeveelheid van A op 31 december 2002 meer dan 20.000 kg bedroeg en heeft hiertoe verwezen naar de destijds nog niet geregistreerde overdracht van 20.000 kg van A aan D.
Het College stelt vast dat in artikel 23, derde lid, aanhef en onder b, van de Regeling is bepaald dat voor het tijdstip van overdracht van de referentiehoeveelheid bepalend Is de ingangsdatum van de pachtovereenkomst dan wel de datum waarop de betrokken partijen de pachtovereenkomst schriftelijk zijn aangegaan, voor zover deze na de ingangsdatum ligt.
Nu de door verweerder overgelegde pachtovereenkomst tussen Blikman en Zorgdrager blijkens punt 1 van die overeenkomst 21 december 2002 als ingangsdatum heeft, kan verweerders standpunt dat de referentiehoeveelheid van A op 31 december 2002 niettemin meer dan 20.000 kg bedroeg, zonder nadere motivering niet worden begrepen. Het feit dat ten tijde van het primaire besluit de aan D overgedragen referentiehoeveelheid nog niet was geregistreerd en ook nog geen verzoek om registratie was ontvangen, betekent niet dat de overdracht nog niet had plaatsgevonden Verweerder had hierover zonodig nadere informatie kunnen inwinnen. In dit verband wordt nog overwogen dat artikel 18, tweede lid van de Regeling, bepalend dat eerst een aanspraak op een referentiehoeveelheid kan worden gemaakt vanaf de registratie door het productschap, slechts betrekking heeft op aanspraken van de verwerver en derhalve niet op de vermindering of het vervallen van aanspraken van de vervreemder.
Het beroep dient dan ook gegrond te worden verklaard en het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd. Verweerder wordt opgedragen om, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen, een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Het College acht tevens termen aanwezig voor nadere beslissingen als hierna in rubriek 6 van deze uitspraak vermeld.
6. De beslissing
Het College:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op opnieuw op de bezwaren van appellante te beslissen, met inachtneming van hetgeen in deze
uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van appellanten tot een bedrag van € 644,-- (zegge: zeshonderdvierenveertig
euro);
- bepaalt dat verweerder aan appellanten het griffierecht ten bedrage van € 116,-- (zegge: honderdzestien euro) vergoedt.
Aldus gewezen door mr. D. Roemers, mr. J.A. Hagen en mr. E.J.M. Heijs in tegenwoordigheid van mr. R. Meijer, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 7 januari 2004.
w.g. D. Roemers w.g. R. Meijer