3. De beoordeling van het verzoek
Voorop gesteld dient te worden dat het College slechts bevoegd is van het onderhavige verzoek ex artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kennis te nemen, indien het College tevens bevoegd zou zijn geweest op verzoeksters beroep te beslissen, indien zij dit beroep niet had ingetrokken.
Het College is van oordeel dat het bevoegd zou zijn geweest op verzoeksters beroep te beslissen, indien zij dit niet had ingetrokken en overweegt hiertoe als volgt. Ingevolge artikel 105, eerste lid, van de Wp2000 kan een belanghebbende tegen een op grond van de Wp2000 genomen besluit, niet zijnde een besluit als bedoeld in het tweede lid, beroep instellen bij het College. Verzoeksters beroep was gericht tegen een beslissing op bezwaar, waarbij verweerster haar weigering had gehandhaafd om aan verzoekster ingevolge artikel 1 van de Regeling aanwijzing instanties afgifte legitimatiebewijs juncto artikel 45, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bp2000 een legitimatiebewijs voor gehandicapten af te geven. Deze weigering is een op grond van de Wp2000 genomen besluit, waartegen verzoekster als belanghebbende ingevolge artikel 105 van de Wp2000 beroep bij het College kon instellen, nadat zij tegen dit besluit eerst ingevolge artikel 7:1 van de Awb bezwaar had gemaakt.
Op grond van het voorgaande is het College bevoegd van het verzoek ex artikel 8:75a van de Awb kennis te nemen.
Ingevolge artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb kan in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten worden veroordeeld.
Het College is van oordeel dat in het onderhavige geval aan de vereisten voor toepassing van artikel 8:75a van de Awb is voldaan en dat een veroordeling van verweerster in de rede ligt. Verweerster heeft immers in beroep alsnog de gevraagde 'Begeleiderskaart gehandicapten' aan verzoekster verstrekt.
Verweersters stelling dat het verzoek moet worden afgewezen omdat zij de 'Begeleiderskaart gehandicapten' eerst heeft afgegeven naar aanleiding van de in de beroepsfase door verzoekster ingediende nadere informatie, mist feitelijke grondslag. Verzoekster heeft immers onweersproken gesteld dat zij ter ondersteuning van het beroep geen andere gegevens heeft ingebracht dan zij reeds in de bezwaarfase aan verweerster had verstrekt.
Verweersters stelling dat het verzoek moet worden afgewezen omdat de rechtsbijstand van de gemachtigde van verzoekster gratis is, faalt evenzeer. In navolging van hetgeen de Centrale Raad van Beroep in voornoemde uitspraak van 25 april 2000 heeft overwogen, staat voor het College immers genoegzaam vast dat verzoekster voor het verlenen van rechtsbijstand aan het Adviespunt Handicap & Recht op enigerlei wijze vergoeding is verschuldigd.
Gelet op de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht wordt het bedrag van de proceskosten vastgesteld op 1 (beroepschrift) x 1 (gewicht) x € 322,-- = € 322,--.
Een kostenveroordeling als hier aan de orde kan niet mede betrekking hebben op het door verzoekster betaalde griffierecht. Tot vergoeding daarvan is verweerster, los van deze procedure, reeds gehouden op grond van artikel 8:41, vierde lid, eerste volzin, van de Awb.
Met toepassing van artikel 19 van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie juncto artikel 8:54 van de Awb leidt dit tot de volgende uitspraak.