ECLI:NL:CBB:2003:AO1595
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste en enige aanleg
- C.M. Wolters
- J.A. Hagen
- E.J.M. Heijs
- Rechtspraak.nl
Weigering aanwezigheidsvergunning op grond van de Wet op de kansspelen
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 19 december 2003 uitspraak gedaan over de weigering van de burgemeester van Borger-Odoorn om appellante, een vennootschap onder firma, een aanwezigheidsvergunning voor kansspelautomaten te verlenen. Appellante had op 9 mei 2003 een beroepschrift ingediend tegen het besluit van 8 april 2003, waarin haar bezwaarschrift tegen de weigering van de vergunning ongegrond was verklaard. De burgemeester had in zijn besluit aangegeven dat de inrichting van appellante, die tot 1 juni 2000 als hoogdrempelig werd aangemerkt, met ingang van die datum als laagdrempelig werd gekwalificeerd. Dit had gevolgen voor de mogelijkheid om een vergunning voor kansspelautomaten aan te vragen.
Tijdens de zitting op 10 december 2003 heeft appellante, vertegenwoordigd door A en B, haar standpunt toegelicht. De burgemeester en de secretaris hebben in hun verweerschrift erkend dat het bestreden besluit per abuis was genomen, maar dat de burgemeester dit besluit voor zijn rekening nam. Het College heeft vastgesteld dat het bestreden besluit onbevoegd was genomen, wat leidde tot de conclusie dat het beroep van appellante gegrond was. Het College heeft het besluit van 8 april 2003 vernietigd en bepaald dat de burgemeester opnieuw moest beslissen op het bezwaarschrift van appellante, met inachtneming van de overwegingen in de uitspraak.
De beoordeling van het geschil richtte zich op de vraag of de burgemeester bevoegd was om het besluit te nemen en of de aanvraag voor de vergunning correct was afgehandeld. Het College concludeerde dat de burgemeester niet op de juiste wijze had gehandeld en dat de aanvraag voor de vergunning niet correct was afgewezen. De burgemeester had de aanvraag inhoudelijk moeten beoordelen, waarbij alle relevante feiten en omstandigheden in aanmerking genomen moesten worden. Het College heeft ook opgemerkt dat er twijfels bestonden over de classificatie van de inrichting als laagdrempelig, gezien de aanwezigheid van een camping in de nabijheid. Uiteindelijk heeft het College besloten dat de gemeente het door appellante betaalde griffierecht moest vergoeden.