ECLI:NL:CBB:2003:AO1117

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
19 november 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 03/268
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit tot buiten behandeling stellen aanvraag EG-steunverlening akkerbouwgewassen

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 19 november 2003 uitspraak gedaan in een beroep van appellante, een maatschap, tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Appellante had op 27 februari 2003 een beroepschrift ingediend tegen het besluit van 21 januari 2003, waarbij haar aanvraag voor EG-steunverlening voor akkerbouwgewassen buiten behandeling was gesteld. Dit besluit volgde op een bezwaarschrift van appellante tegen het buiten behandeling stellen van haar aanvraag, die was ingediend op 28 februari 2002. De Minister had in zijn besluit gesteld dat appellante niet had voldaan aan de vereisten voor het indienen van de aanvraag, omdat zij niet de gevraagde bewijsstukken had ingediend. Tijdens de procedure heeft appellante aangevoerd dat zij de gevraagde informatie niet tijdig kon aanleveren en dat de Minister ten onrechte had besloten haar aanvraag niet in behandeling te nemen. Het College heeft de argumenten van appellante overwogen en geconcludeerd dat de Minister in redelijkheid niet tot het buiten behandeling laten van de aanvraag had kunnen komen. Het College heeft het bestreden besluit vernietigd en de Minister opgedragen een nieuw besluit te nemen, waarbij de proceskosten van appellante zijn vergoed.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
No. AWB 03/268 19 november 2003
5135 EG-steunverlening akkerbouwgewassen
Uitspraak in de zaak van:
Maatschap A en B, te C, appellante,
gemachtigde: ing. A.N.M. van Bavel, werkzaam bij de Zuidelijke Land- en Tuinbouworganisatie,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: mr. M.M.F. Lobles, werkzaam bij verweerder.
1. De procedure
Op 27 februari 2003 heeft het College van appellante een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 21 januari 2003.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaarschrift van appellante tegen het buiten behandeling stellen van appellantes aanvraag op grond van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen.
Appellante heeft op 25 maart 2003 de gronden van het beroep toegezonden.
Verweerder heeft op 16 juni 2003 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2003. Bij die gelegenheid hebben partijen hun standpunt toegelicht.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Artikel 4, derde lid, van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen luidt voor zover en ten tijde van belang als volgt:
"De producent kan percelen akkerland als bedoeld in het eerste lid vervangen door andere gronden indien:
a. de perceelsindeling of de verkaveling van het bedrijf van overheidswege wordt gewijzigd of op grond van de Plantenziektenwet beperkingen worden gesteld aan het telen van akkerbouwgewassen op het bedrijf;
b. de oppervlakte van de vervangende gronden niet groter is dan die van de te vervangen percelen akkerland;
c. voor zover van toepassing, de eigenaar, beperkt gebruiksgerechtigde, verpachter dan wel pachter van de te vervangen percelen heeft ingestemd met het vervangen van deze percelen;
d. en voorafgaand aan het betrokken verkoopseizoen schriftelijk toestemming is verkregen van LASER. Een schriftelijke aanvraag voor de hiervoor verleende toestemming wordt uiterlijk op 1 maart voorafgaand aan het verkoopseizoen door LASER ontvangen."
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellante heeft op 28 februari 2002 een "Aanvraag vergunning definitie akkerland 2002 (Aanvraag tot vergunning wijzigen percelen definitie akkerland)" bij verweerder ingediend.
- Op het aanvraagformulier heeft appellante onder rubriek 2 als reden van vervanging opgegeven "ruilverkaveling". De toelichting bij deze rubriek luidt:
"(…) Om uw aanvraag te kunnen beoordelen is het van belang dat u bewijsstukken meestuurt met de aanvraag. Geef op de achterzijde van het formulier aan welke bewijsstukken u meestuurt. Uit deze bewijsstukken moet blijken om welke percelen het gaat en dat de te vervangen grond akkerland is."
- Op het aanvraagformulier heeft appellante bij haar opgave van zowel de te vervangen als de vervangende percelen (rubriek 3) de kolom "kadastraal nummer" oningevuld gelaten. De kolommen "kadastrale opp. in ha", "perceelsnummer", "gebruikscode" en "definitieve datum van overdracht" heeft zij wel ingevuld. Voorts heeft zij verklaard dat het gaat om de ruilverkaveling Sint Oedenrode.
- Onder de rubriek "bewijsstukken" is op het formulier aangegeven aan welke bewijsstukken de aanvrager moet denken. Tevens is vermeld dat indien de aanvrager deze stukken niet bijvoegt, de aanvraag vertraging zal opleveren. Appellante heeft ingevuld dat zij drie bijlagen meezendt. Bij de aanvraag zijn een kaart met daarop aangegeven de vervangende percelen en een tweetal bedrijfskaarten gevoegd.
- Onder rubriek 4 "Handtekening" heeft appellante de handtekening van een van haar maten geplaatst.
- De algemene toelichting onder het formulier luidt onder meer:
"(…) Wanneer uw verzoek voor het vervangen van akkerland door andere gronden uiterlijk 1 maart 2002 door LASER is ontvangen, inclusief álle bewijsstukken, ontvangt u voor 15 april 2002 bericht van LASER of u toestemming krijgt om akkerland te vervangen door andere gronden. Wanneer u niet de nodige bewijsstukken meezendt kan dit betekenen dat uw aanvraag vertraging oploopt.(…)"
- Bij brief van 20 maart 2002 heeft de teammanager van LASER de volgende aanvullende informatie gevraagd:
"o de handtekening van de eigenaar/overige rechthebbende (u heeft gebruikscode 4 ingevuld, wat aangeeft dat u niet de eigenaar van het perceel bent)
o het kadastraal nummer van de te vervangen / vervangende percelen
o bewijsstukken van eigendom en de ligging van zowel de te vervangen als de vervangende percelen, onder meer:
o kadastrale kaarten met kadastrale leggers (u heeft kadastrale kaarten meegestuurd, maar het is niet duidelijk of deze van de oude of de nieuwe percelen zijn, tevens dient op deze kaart ingetekend te worden waar de percelen liggen)
o notariële akten (zoals akten voor verkoop en (erf)pacht)
o bedrijfskaarten van LASER (van de oude percelen, te bestellen via telefoonnummer 0800-7372353)
o bewijsstukken die aantonen dat de vervanging plaatsvindt van overheidswege, onder meer:
o stukken van de ruilverkavelingscommissie (bijvoorbeeld plan van toedeling, stukken van de landinrichtingscommissie)
o bewijsstukken die aantonen dat de te vervangen percelen voldoen aan de definitie van akkerland, onder meer:
o kaart met legenda van de topografische dienst uit één van de jaren 1987-1991, waarop het perceel staat afgebeeld als zijnde bouwland
o loonwerknota's waaruit duidelijk blijkt dat het te vervangen perceel in 1991 was beteeld met een akkerbouwgewas
o stukken van de NAK"
Aan het slot van de brief is gevraagd de informatie binnen 14 dagen na dagtekening van de brief toe te zenden.
- Bij besluit van 17 april 2002 heeft verweerder appellante onder verwijzing naar artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) meegedeeld dat zij heeft besloten haar aanvraag niet te behandelen omdat de in de brief van 20 maart 2002 gevraagde informatie ontbreekt zodat niet kan worden beoordeeld of de aanvraag voor toewijzing in aanmerking komt.
- Hiertegen heeft appellante bij brief, ingekomen bij verweerder op 16 mei 2002 een bezwaarschrift ingediend. Bij het bezwaarschrift heeft zij een aantal van de gevraagde gegevens gevoegd.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaarschrift van appellante ongegrond verklaard. Verweerder overwoog daartoe dat in het geval van appellante geen sprake was van overmacht of buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 48 van Verordening (EG) nr. 2419/2001, die haar hebben belet de aanvraag tijdig aan te vullen. Voorts overwoog verweerder dat de bij het bezwaarschrift overgelegde gegevens niet alsnog konden leiden tot het in behandeling nemen van de aanvraag aangezien de termijn voor het aanvullen van de aanvraag is verstreken en niet is gebleken van feiten en omstandigheden waardoor het voor appellante onmogelijk was de aanvraag tijdig en volledig aan te vullen.
4. Het standpunt van appellante
Appellante heeft ter ondersteuning van het beroep naar voren gebracht dat zij de brief van 20 maart 2002 nimmer heeft ontvangen. Ten tijde van het indienen van de aanvraag lag het niet in haar macht kadastrale gegevens te vermelden van de te vervangen en vervangende percelen, omdat na het passeren van de notariële akten, wat pas in december 2002 zou plaatsvinden, nieuwe kadastrale gegevens zouden worden uitgegeven. Appellante meent voorts dat haar ten onrechte de verplichting is opgelegd bewijsstukken te verschaffen over de vraag of de ingebrachte percelen voldoen aan de definitie akkerland, nu die bewijzen aan andere aanvragers niet worden gevraagd.
Het bestreden besluit levert appellante bovendien een onevenredig nadeel op. In de eerste plaats omdat zij als gevolg daarvan wellicht niet in de termen zal vallen van de Mid Term Review, in de tweede plaats omdat het besluit op een zodanig tijdstip is genomen dat appellante niet meer in de gelegenheid was een aanvraag voor het jaar 2003 in te dienen.
5. De beoordeling van het geschil
Het College merkt in de eerste plaats op dat appellante pas in de fase van haar beroep bij het College heeft verklaard dat zij de brief van 20 maart 2002 nimmer heeft ontvangen. Onder die omstandigheid acht het College de ontkenning van de ontvangst onvoldoende geloofwaardig om daaraan de conclusie te verbinden dat verweerder appellante het achterwege laten van een reactie niet had mogen tegenwerpen.
Het College heeft niettemin bedenkingen tegen het bestreden besluit. Te dien aanzien wordt het volgende overwogen.
Verweerder heeft aan het bestreden besluit de overweging ten grondslag gelegd dat in het geval van appellante geen sprake was van overmacht in de zin van artikel 48, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 2419/2001. Deze bepaling heeft echter op zichzelf geen betrekking op de vraag of in een bepaald geval een aanvraag als de onderhavige al dan niet buiten behandeling mag worden gelaten.
Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat tevens is bedoeld toepassing te geven aan artikel 4:5 van de Awb. Ingevolge dit artikel kan het bestuursorgaan, indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, besluiten de aanvraag niet te behandelen, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag aan te vullen.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat bij gebreke van de bij brief van 20 maart 2002 gevraagde gegevens beoordeling van de aanvraag niet mogelijk is. Het College merkt hierover het volgende op.
Bij genoemde brief is aan appellant opgedragen binnen 14 dagen een veelheid van gegevens te verschaffen. Daaronder zijn gegevens waarvan ernstig moet worden betwijfeld of zij nodig zijn voor de beoordeling van de aanvraag en zelfs of zij in het kader van de beoordeling van dit verzoek wel gevraagd mochten worden. Zo is aan appellant gevraagd aan te tonen dat de in te brengen percelen voldoen aan de definitie van akkerland zonder dat - bijvoorbeeld door teledetectie - gerede twijfel is gerezen aan de daarover reeds bij verweerder aanwezige gegevens. Voorts is, anders dan op het aanvraagformulier, verzocht niet slechts kadastrale nummers op te geven, maar ook kadastrale kaarten met kadastrale leggers te overleggen, terwijl niet duidelijk is welke extra helderheid omtrent de ligging van de betrokken percelen die kadastrale gegevens bieden naast de reeds bij de aanvraag overgelegde topografische gegevens. Over bedrijfskaarten van LASER beschikt verweerder zelf. De handtekening van de eigenaar ontbreekt slechts voor twee percelen. Dat notariële akten nodig zijn voor de beoordeling van een aanvraag als deze heeft verweerder desgevraagd niet duidelijk kunnen maken.
Aan appellante kan worden verweten dat zij, gesteld voor een verzoek waaraan zij, mede door de korte termijn die haar was gegeven, geheel of ten dele niet kon of hoefde te voldoen, zich niet tot verweerder heeft gewend met een verzoek om uitstel of om beperking van de gevraagde gegevens. Daar staat tegenover dat bij appellante, door de toelichting op het aanvraagformulier, licht de indruk kan zijn gewekt dat het niet tijdig toezenden van stukken of anderszins geven van een reactie wel tot vertraging, maar niet tot buiten behandeling stellen van de aanvraag zou leiden en dat zodanige indruk in de brief van 20 maart niet is weggenomen door een waarschuwing ter zake.
Het College is, het geheel der omstandigheden, waaronder de ernstige consequenties die het niet verkrijgen van akkerbouwsteun in bepaalde jaren later nog kan hebben, in ogenschouw nemend, van oordeel dat verweerder in redelijkheid niet tot het buiten behandeling laten van de aanvraag heeft kunnen komen. Het bestreden besluit moet daarom worden vernietigd en het beroep gegrond worden verklaard.
Het College acht termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Awb.
6. De beslissing
Het College:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van verweerder van 21 januari 2003;
- bepaalt dat verweerder op het bezwaar van appellante een nieuw besluit neemt met inachtneming van het in deze uitspraak
overwogene;
- veroordeelt verweerder in de kosten van de procedure welke aan de zijde van appellante worden vastgesteld op € 644,--
(zegge: zeshonderd-vierenveertig euro), te betalen door de Staat;
- bepaalt dat het door appellante betaalde griffierecht ten bedrage van € 218,-- (zegge: tweehonderdenachttien euro) door de
Staat aan haar wordt vergoed.
Aldus gewezen door mr. C.M. Wolters, mr. M.J. Kuiper en mr. E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van mr. W.F. Claessens, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 19 november 2003.
w.g. C.M. Wolters w.g. W.F. Claessens