5. De beoordeling van het geschil
5.1 Zoals uit de in rubriek 2 weergegeven voorgeschiedenis van het bestreden besluit blijkt, heeft verweerder de netbeheerders een opdracht als bedoeld in artikel 36, derde lid, van de Wet gegeven.
Hetgeen appellante stelt strekt ertoe dat de Systeemcode, wat betreft de in artikel 3.9.10 geregelde materie, een inhoud zou dienen te krijgen zoals die in het voorheen geldende artikel 3.9.20 was neergelegd. Genoemde inhoud is bovendien in overeenstemming met hetgeen in artikel 3.9.17 van het voorstel van de netbeheerders was neergelegd, voordat dit in opdracht van verweerder gewijzigd werd.
Uit het vorenstaande vloeit allereerst voort dat verweerder, nu hij appellantes bezwaar ongegrond heeft verklaard, voor de gronden hiervan niet kan verwijzen naar het door de netbeheerders ingediende voorstel. Het is uitsluitend het gevolg van de door verweerder ingevolge artikel 36, derde lid, van de Elektriciteitswet 1998 aan de netbeheerders gegeven opdracht, dat artikel 3.9.10 slechts betrekking heeft op de compensatie van de prikkelcomponent en niet op het achterwege laten van de verrekening van onbalans.
Uit de in rubriek 2 geciteerde toelichting op deze opdracht maakt het College op dat de belangrijkste overweging om tot genoemde opdracht te komen was dit artikel consistent te maken met de nieuwe systematiek van onbalansverrekening. Aangezien onbalans op grond van deze nieuwe systematiek tegen een marktconforme prijs verrekend wordt, zou er alleen aanleiding voor compensatie zijn ten aanzien van de prikkelcomponent.
In haar bezwaarschrift heeft appellante ter zake aangevoerd dat deze door verweerder als marktconform aangeduide onbalansprijs veel hoger kan zijn dan de op dat moment geldende marktconforme prijs, zodat een zeer substantiële extra betalingsverplichting kan ontstaan. Hetgeen verweerder daar in zijn beslissing op bezwaar tegenover gesteld heeft, komt neer op de overweging, dat de onbalansprijs de prijs is die op de onbalansmarkt betaald moet worden, zodat deze prijs op die grond marktconform genoemd kan worden. Ter zitting heeft verweerders vertegenwoordiger verklaard dat prijzen op de onbalansmarkt ook lager kunnen liggen dan op de 'algemene' elektriciteitsmarkt, doch desgevraagd heeft hij wel erkend dat in de meeste gevallen met een aanmerkelijk hogere prijs gerekend zal moeten worden.
In die omstandigheden mag, gelet op het in artikel 7:12 van de Awb neergelegde vereiste van een deugdelijke motivering, van verweerder verwacht worden dat hij, appellantes bezwaar verwerpende, uiteenzet waarom het in het licht van de in artikel 36, eerste lid, van de Wet aangeduide belangen en in afwijking van de voorheen geldende Systeemcode naar zijn oordeel aangewezen is tot een zodanige regeling te komen dat een elektriciteitsproducent, als deze bijvoorbeeld in opdracht van een netbeheerder handmatig wordt afgeschakeld van het landelijk hoogspanningsnet, de als gevolg daarvan ontstaande extra kosten (verschil tussen energieprijs op de algemene energiemarkt en die op de onbalansmarkt) voor zijn rekening moet nemen.
In het bestreden besluit heeft het College een dergelijke motivering niet aangetroffen. In het verweerschrift noch ter zitting is dit gebrek op genoegzame wijze hersteld. Het beroep dient dan ook gegrond verklaard te worden en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking.
Het College acht termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.