ECLI:NL:CBB:2003:AN1235
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet-ontvankelijkverklaring bezwaar inzake vergunning voor in- en uitvoer van paarden
In deze zaak hebben appellanten, A en B, beroep ingesteld tegen de niet-ontvankelijkverklaring van hun bezwaar door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Het beroep betreft een besluit van 11 juni 2002, waarin werd aangegeven dat de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (Gwd) niet voorziet in de verlening van een algemene vergunning voor de in- en uitvoer van specifieke paarden. Appellanten hebben op 27 juni 2002 een beroepschrift ingediend, na een eerdere afwijzing van hun verzoek om een voorlopige voorziening op 13 juli 2002. De procedure omvatte verschillende correspondenties tussen appellanten en verweerder, waarbij appellanten hun gronden van beroep hebben aangevuld en verweerder zijn verweer heeft gepresenteerd.
De kern van het geschil draait om de vraag of de brief van verweerder van 13 maart 2002 kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Appellanten stellen dat deze brief wel degelijk rechtsgevolgen heeft, omdat verweerder daarin aangeeft dat de wet niet voorziet in de mogelijkheid om een algemene vergunning te verlenen. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft echter geoordeeld dat de brief slechts informatieve waarde heeft en geen besluit is, waardoor het bezwaar van appellanten niet ontvankelijk is verklaard.
Het College heeft verder vastgesteld dat de Gwd geen bevoegdheid biedt voor het verlenen van een algemene vergunning voor de in- en uitvoer van paarden. De beoordeling van de stellingen van appellanten over de strijdigheid van het in- en uitvoerverbod met Europeesrechtelijke verplichtingen is niet aan de orde, omdat deze niet leiden tot de verlening van een vergunning. Het beroep van appellanten is ongegrond verklaard, en het College heeft geen termen gezien voor een proceskostenveroordeling.