2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Ten tijde van de mkz-epidemie oefende appellant een rundveehouderijbedrijf uit. Het bedrijf en de dieren van appellant bevonden zich in het gebied, omschreven in de bijlage van Beschikking 2001/246/EG, welke bijlage nadien is gewijzigd bij Beschikking 2001/279/EG, en tevens in het gebied, omschreven in de Regeling, zoals deze regeling luidde na wijziging op 3 april 2001.
- Bij besluit van 4 april 2001 heeft verweerder appellant medegedeeld dat alle evenhoevige dieren op zijn bedrijf op grond van artikel 2, aanhef en onder c, van het Besluit verdachte dieren (hierna: Besluit) als verdacht van mond- en klauwzeer (hierna: mkz) worden aangemerkt, omdat in het gebied waarin zijn bedrijf en zijn dieren zich bevinden verschillende gevallen van mkz zijn vastgesteld.
Bij dit besluit heeft verweerder voorts, onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 21, derde lid, juncto artikel 17, eerste lid, van de Gwd melding gemaakt van een aantal maatregelen, waaronder vaccinatie van de evenhoevige dieren, en heeft verweerder, onder verwijzing naar artikel 22, eerste lid, aanhef en onder f, van de Gwd, te kennen gegeven dat het noodzakelijk is dat de gevaccineerde dieren, met uitzondering van de runderen, worden gedood. Of ook de runderen zullen worden gedood, is - zo vervolgt verweerder - afhankelijk van overleg met het bedrijfsleven.
- Op 5 april 2001 zijn ingevolge voornoemd besluit van verweerder bij de evenhoevige dieren van appellant bloedmonsters afgenomen en zijn deze dieren gevaccineerd tegen mkz.
- Op 12 april 2001 is in de Ministerraad gekozen voor suppressieve vaccinatie in het gebied Noord-Veluwe, in welk gebied het bedrijf en de dieren van appellant zich bevinden. Verweerder heeft vervolgens beslist dat ook de runderen van appellant moeten worden gedood.
- Bij brief van 9 mei 2001 heeft appellant tegen het besluit in primo d.d. 4 april 2001 bezwaar gemaakt.
- Op 21 mei 2001 heeft verweerder de dieren van appellant en het voer voor die dieren doen taxeren.
- Op 22 mei 2001 zijn de runderen van appellant gedood.
- Bij brief van 28 mei 2001 heeft verweerder appellant meegedeeld dat de op 5 april 2001 genomen bloedmonsters hebben uitgewezen dat bij de dieren op het bedrijf van appellant geen besmetting met mkz is geconstateerd.
- Bij besluit van 14 juni 2001 is appellant een tegemoetkoming in de schade conform voornoemde taxatie verleend, welke tegemoetkoming op 13 juli 2001 aan appellant is uitbetaald.
- Bij brief van 25 juni 2001 heeft verweerder appellant meegedeeld dat de verdenking dat de dieren van appellant lijden aan mkz per dezelfde datum is geëindigd.
- Bij brief van 15 oktober 2001 heeft appellant de gronden van zijn bezwaar aangevuld. Tevens heeft appellant verzocht om volledige vergoeding voor de door hem gestelde geleden schade als gevolg van de doding van zijn dieren door verweerder.
- Op 5 november 2001 is appellant op zijn bezwaar door de Commissie voor de Bezwaarschriften gehoord.
- Op 14 december 2001 heeft de Commissie voor de Bezwaarschriften terzake een advies uitgebracht.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.