ECLI:NL:CBB:2003:AK3445

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
15 augustus 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/1701
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit inzake EG-steunverlening akkerbouwgewassen

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 15 augustus 2003 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Maatschap A en B en de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit. De appellante had op 4 oktober 2002 een beroepschrift ingediend tegen een besluit van 26 augustus 2002, waarbij haar bezwaar tegen een eerder besluit van 24 januari 2002 ongegrond was verklaard. Dit eerdere besluit betrof de aanvraag van appellante voor subsidie op basis van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen, waarbij de geclaimde oppervlakten niet voldeden aan de definitie van akkerland. De appellante had een aanvraag ingediend voor verschillende percelen, maar de verweerder had vastgesteld dat de feitelijk geconstateerde oppervlakten niet overeenkwamen met de aangevraagde oppervlakten, wat leidde tot een afwijzing van de subsidie voor de percelen maïs.

Tijdens de zitting werd duidelijk dat de appellante onvoldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat de percelen 15, 17 en 18 aan de definitie van akkerland voldeden. De verweerder had satellietbeelden gebruikt om te concluderen dat deze percelen in de referentiejaren niet als akkerland konden worden aangemerkt. De appellante voerde aan dat de satellietbeelden niet als bewijs konden dienen, omdat deze niet de werkelijke situatie weergaven. Het College oordeelde dat de verweerder onvoldoende bewijs had geleverd om zijn standpunt te onderbouwen en dat de appellante niet in staat was geweest om overtuigend tegenbewijs te leveren.

Uiteindelijk verklaarde het College het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de verweerder op om opnieuw op het bezwaar van appellante te beslissen, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd de verweerder veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten aan appellante, vastgesteld op € 359,85, en het griffierecht van € 204,20 werd eveneens vergoed.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
Nr. AWB 02/1701 15 augustus 2003
5135 EG-steunverlening akkerbouwgewassen
Uitspraak in de zaak van:
Maatschap A en B, te X, appellante,
gemachtigden: H. ten Klooster van Countus accountants + adviseurs b.v., te Ommen en C te X,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit, te 's-Gravenhage, verweerder,
gemachtigde: mr. B.T. Goerdat, werkzaam bij verweerder.
1. De procedure
Op 4 oktober 2002 heeft het College van appellante een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van 26 augustus 2002.
Bij dit besluit heeft verweerder het bezwaar van appellante tegen het besluit van 24 januari 2002 op haar aanvraag oppervlakten 2001 op grond van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen, ongegrond verklaard.
Op 12 december 2002 heeft verweerder onder overlegging van de op de zaak betrekking hebbende stukken een verweerschrift ingediend.
Op 14 mei 2003 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden, waar partijen hun standpunten hebben toegelicht. Aan de zijde van verweerder is verschenen D van GeoRas (hierna: D).
2. De grondslag van het geschil
2.1 Bij de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen (hierna: de Regeling), zoals deze luidde ten tijde hier van belang, is onder meer het volgende bepaald:
"Artikel 1
In deze regeling wordt verstaan onder:
(…)
e. raadsverordening: verordening (EEG) nr. 1765/92 van de Raad van 30 juni 1992 tot instelling van een steunregeling voor producenten van bepaalde akkerbouwgewassen (PbEG L 181);
(…)
k. producent: individuele landbouwondernemer (…) die op zijn bedrijf voor eigen rekening en risico akkerland met akkerbouwgewassen inzaait met de bedoeling deze gewassen te oogsten;
(…)
m. akkerland:
a) geheel van tot het bedrijf behorende grond met uitzondering van grond die gedurende de achtereenvolgende kalenderjaren 1987 tot en met 1991 als blijvend grasland, grond voor blijvende teelten, bosgrond of grond voor niet agrarische doeleinden in gebruik was;
(…)
Artikel 3
Overeenkomstig de raadsverordening, verordening 3508/92, verordening 3887/92, (…) en deze regeling (…) worden jaarlijks op aanvraag de beschikkingen tot subsidievaststelling gegeven aan producenten van akkerbouwgewassen (…)."
Artikel 9 van Verordening (EEG) nr. 3887/92 luidt, voorzover hier van belang, als volgt:
"Artikel 9
1. Wanneer wordt vastgesteld dat de feitelijk geconstateerde oppervlakte groter is dan de in de steunaanvraag "oppervlakten" aangegeven oppervlakte, wordt de aangegeven oppervlakte in aanmerking genomen voor de berekening van het steunbedrag.
2. Wanneer wordt vastgesteld dat de in de steunaanvraag "oppervlakten" aangegeven oppervlakte groter is dan de geconstateerde oppervlakte, wordt het steunbedrag berekend op basis van de bij de controle feitelijk geconstateerde oppervlakte. Behoudens overmacht wordt de feitelijk geconstateerde oppervlakte echter verlaagd met:
tweemaal het vastgestelde verschil wanneer dit groter dan 3 % van de geconstateerde oppervlakte of dan 2 ha en niet groter dan 20 % van de geconstateerde oppervlakte is.
Er wordt geen aan de oppervlakte gekoppelde steun toegekend wanneer het vastgestelde verschil groter is dan 20 % van de geconstateerde oppervlakte. "
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellante heeft op 26 april 2001 een "Aanvraag oppervlakten 2001" bij verweerder ingediend ter verkrijging van subsidie op grond van de Regeling.
- Bij brief van 17 januari 2002 is aan appellante medegedeeld dat de percelen 15,17 en 18 uit haar aanvraag ter grootte van respectievelijk 460, 600 en 940 are gedeeltelijk niet voldoen aan de definitie van akkerland. Hierbij is appellante verzocht bewijsmateriaal in te dienen om aan te tonen dat genoemde percelen in de jaren 1987 tot en met 1991 als akkerland in gebruik zijn geweest.
- Bij besluit van 24 januari 2002 heeft verweerder bedoelde aanvraag afgewezen met betrekking tot de aangevraagde percelen snijmaïs en gedeeltelijk toegewezen voor (groene) braak, omdat hem door middel van teledetectie was gebleken dat de percelen 15, 17 en 18 niet volledig voldoen aan de definitie akkerland.
- Tegen dit besluit heeft appellante bezwaar gemaakt bij brief van 30 januari 2002. Appellante heeft hierbij verklaringen overgelegd van E van loonbedrijf E en van F.
- Op 6 augustus 2002 heeft verweerder appellante gehoord ter zake van haar bezwaar, waarbij volgens tevoren aan appellante gedane mededeling niet door een deskundige van Georas uitleg werd gegeven van de satellietbeelden ten aanzien van de percelen 15, 17 en 18. Ter zitting heeft appellante afgezien van een nadere hoorzitting met een deskundige van Georas.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit en het standpunt van verweerder
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van appellanten ongegrond verklaard en hiertoe onder meer het volgende overwogen:
"Ten aanzien van de percelen met volgnummers 15, 17 en 18 bericht ik u als volgt.
Door middel van satellietfoto's en de interpretatie daarvan door Georas, is gebleken dat voornoemde percelen in de referentiejaren 1987 t/m 1991 voor een groot gedeelte met gras beteeld zijn geweest.
Georas is het bedrijf dat voor LASER o.a. de controles uitvoert op het al dan niet voldoen van percelen aan de definitie akkerland. Ik merk overigens op dat Georas hiervoor een erkenning van de Europese Commissie heeft.
De voor u vastgestelde situatie is als volgt:
- volgnummer 15: u heeft 4,60 ha. maïs aangevraagd, terwijl het perceel voor 1,85 ha. voldoet aan de definitie akkerland;
- volgnummer 17: u heeft 0,60 ha. groene braak aangevraagd, terwijl het perceel voor 0,35 ha. voldoet aan de definitie akkerland.
- volgnummer 18: u heeft 9,40 ha. maïs aangevraagd, terwijl het perceel voor 5,00 ha. voldoet aan de definitie akkerland.
Om deze satellietbeelden te weerleggen is bewijs op perceelsniveau een vereiste.
(…).
Het door u overgelegde bewijsmateriaal met betrekking tot de percelen met de volgnummers 15 en 17, is als onvoldoende beoordeeld aangezien u geen bewijs op perceelsniveau heeft geleverd. Ten aanzien van het perceel met volgnummer 18 heeft u in zowel uw bezwaarschrift als tijdens de hoorzitting aangegeven dat u niet met zekerheid kunt zeggen of er sprake is geweest van akkerlandgebruik gedurende de referentieperiode.
Nu u, gelet op het bovenstaande, niet heeft aangetoond dat de percelen met volgnummers 15, 17 en 18 geheel aan de definitie akkerland voldoen, is de oppervlakte van deze percelen terecht op respectievelijk 1,85 ha., 0,35 ha. en 5,00 ha. gezet.
De aangevraagde oppervlakte maïs is 14,00 ha en de geconstateerde oppervlakte maïs is 6,85 ha.. Het verschil tussen de aangevraagde en de geconstateerde oppervlakte maïs is daarmee 7,15 ha.. Uitgedrukt in een percentage van de geconstateerde oppervlakte is dit 104,38%. Als het verschil tussen de aangevraagde en geconstateerde oppervlakte groter is dan 20% van de geconstateerde oppervlakte, dan vervalt ingevolge artikel 9 van Verordening (EEG) nr. 3887/92 geheel het recht op een subsidie ten behoeve van de betreffende gewasgroep. Dientengevolge kan aan u geen subsidie ten behoeve van de percelen maïs worden toegekend.
De aangevraagde oppervlakte groene braak is 2,50 ha. en de geconstateerde oppervlakte groene braak is 2,25 ha.. Het verschil tussen de aangevraagde en de geconstateerde oppervlakte braak is daarmee 0,25 ha.. Uitgedrukt in een percentage van de geconstateerde oppervlakte is dit 11,11%. Als het verschil groter is dan 3% en hoogstens 20% dan wordt de subsidie berekend ten behoeve van de geconstateerde oppervlakte minus tweemaal het verschil. Dit betekent dat u in aanmerking komt voor een subsidie ten behoeve van
2,25 ha. - (2 x 0,25.) = 1,75 ha. braak."
Ten verweer is onder meer het volgende door verweerder aangevoerd:
"Verweerder is van mening dat appellante met betrekking tot de percelen met volgnummers 15 en 17 er niet in is geslaagd om aan te tonen dat deze in de referentieperiode in het geheel als akkerland in gebruik zijn geweest. Verweerder stelt voorop dat er teneinde de satellietbeelden te weerleggen, bewijs op perceelsniveau dient te worden geleverd. Ofschoon de door appellante overgelegde verklaringen wel op perceelsniveau kunnen gelden, is verweerder evenwel van mening dat hieruit niet valt af te leiden dat de percelen met volg-nummers 15 en 17 voor meer dan 2,20 ha aan de definitie akkerland voldoen.
Hiertoe is het navolgende redengevend. De verklaring van het loonwerkbedrijf E heeft het over een oppervlakte van ongeveer 1 ha voor de maïsteelt, die destijds in eigendom was van de familie G, en de verklaring van de heer F rept over een stuk land van circa 2.5 ha dat in 1991 is geruild met appellante voor de teelt van zetmeelaardappelen. Beide verklaringen hebben derhalve betrekking op slechts een gedeelte van de percelen 15 en 17, opgegeven met een oppervlakte van in totaal 5.20 ha, aangeduid met nummer 233 03 496 38.
Bij het beroepschrift heeft appellante een kopie overgelegd van een topografische kaart (uw dossierstuk 1-4). Hierop is aangegeven welke stukken aan de respectievelijke eigenaren G en F toebehoren. Indien deze kaart naast de boven bedoelde bedrijfskaart (uw dossierstuk 1-6) wordt gelegd, dan blijkt daaruit dat het door Georas goedgekeurde gedeelte niet mede omvat het stuk grond dat aan F in eigendom toebehoort. De middels ruil van appellante verkregen grond door F omvat dan logischerwijs het gedeelte dat wel door Georas is goedgekeurd.
Gelet op het voorgaande stelt verweerder zich op het standpunt dat de door appellante overgelegde bewijsmiddelen, in het licht van recente door uw College gedane uitspraken inzake definitie akkerland (o.a. Mts H van 28 december 2001), afgewogen tegen de satellietbeelden welke door Georas in de onderscheidene perioden in de referentiejaren ten aanzien van de bewuste percelen zijn genomen, tot geen andere conclusie aanleiding kunnen geven dan dat de in het geding zijnde percelen 15, 17 en 18 gedeeltelijk niet aan de definitie akkerland voldoen.
Nu appellante niet heeft aangetoond dat de percelen 15 en 17 voor meer dan 2.20 ha in de referentieperiode als akkerland in gebruik is geweest, verzoekt verweerder u het beroep ongegrond te verklaren."
Ter zitting heeft verweerder medegedeeld dat, gelet op een nadere opmeting door Georas de oppervlakte van het perceel met volgnummer 15, welke voldoet aan de definitie akkerland, met 0.82 ha kan worden opgehoogd. Tevens heeft verweerder medegedeeld dat ook uit satellietbeelden van 29 oktober 1991 en 2 september 1991 valt af te leiden dat de niet door verweerder als akkerland geaccepteerde gedeelten van percelen inderdaad niet als zodanig konden worden aangemerkt. Naar zijdens verweerder gedane mededeling waren de beelden ten tijde van de hoorzitting beschikbaar.
4. Het standpunt van appellante
In het beroepschrift van de maatschap is onder meer het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd:
"Het afwijzen van de premiewaardigheid van perceelsnummer 23303.49638 met volgnummers 15 en 17 is (…) onterecht. Ons inziens is er bewijs op perceelsniveau geleverd door de verklaring van de heer F en de heer E, deze zijn als kopie bijgevoegd. Daarnaast is aangegeven dat het perceel dat geruild is met de heer F, in het voorjaar van 1991 is geploegd ten behoeve van aardappelland, dit was na de datum dat Georas de eerste satellietfoto heeft gemaakt. Tevens is duidelijk gemaakt dat in september van dat jaar het land opnieuw is ingezaaid, zoals was afgesproken met de heer F. Pas op 30 november heeft Georas opnieuw een satellietfoto gemaakt. Aangezien dit ruim na de inzaaidatum van het perceel was is dit op de foto te zien als zijnde gras.
Het feit dat op 11 april 1991 en op 30 november 1991 de satellietfoto's van Georas zijn gemaakt, geeft aan dat dit buiten de tijd ligt dat er geconstateerd kon worden dat het om akkerland ging, deze foto's zijn dus geen weergave van de werkelijke situatie van de zomer van 1991.
Het feit dat de satellietfoto's van Georas ongeacht de datum dat deze genomen zijn, boven de verklaring van derden wordt gesteld (het bewijs op perceelsniveau) bevreemdt ons ten zeerste."
Ter zitting heeft appellante onder verwijzing naar de uitspraak van het College in de zaak onder nrs. AWB 00/500 en 00/501 van 27 december 2001 onder meer nog het volgende aangevoerd:
"De satellietbeelden kunnen ons inziens geen bewijs leveren dat de percelen, met de volgnummers 15, 17 en 18 waarop het geschil betrekking heeft geen akkerland zijn in de zin van de Regeling.
(…).
Wij zijn van mening dat de percelen met volgnummers 15, 17 en 18 volledig voldoen aan de definitie akkerland in de zin van de Regeling.
(…).
Een perceel dat op 11 april grasland is kan na dit tijdstip geploegd worden en met maïs worden ingezaaid of met aardappels worden in gepoot. Evenzeer kan na de maïsoogst of het rooien van de aardappels een perceel weer zijn ingezaaid zodat er op 30 november weer gras staat. Duidelijk is dat LASER over 1991 niet het bewijs kan leveren dat de percelen in het groeiseizoen geen akkerland zijn geweest in de zin van de regeling.
(…)."
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Zoals het College overwoog in de door appellante gereleveerde zaak onder nrs.
AWB 00/500 en 00/501 kan, als de satellietopname aannemelijk maakt dat een bepaald perceel niet aan de definitie akkerland voldoet, slechts concreet en overtuigend tegenbewijs ertoe leiden dat hieraan voorbij kan worden gegaan. Daarbij zal de aannemelijkheid van de uit de satellietopnames getrokken conclusies moeten worden afgewogen tegen de kracht van het door de aanvrager ter beschikking gestelde bewijsmateriaal, waarbij geen vorm van bewijsmateriaal op voorhand kan worden uitgesloten. Voorts is het College met verweerder van oordeel dat het bewijs van een ander gebruik dan uit de satellietopnamen wordt afgeleid in beginsel alleen per perceel geleverd kan worden.
5.2 Zodanig tegenbewijs heeft appellante gesteld niet te kunnen leveren met betrekking tot perceel 18.
5.3 Met betrekking tot de aangrenzende percelen 15 en 17 heeft appellante gesteld dat deze geheel voldoen aan de definitie akkerland. Hiertoe heeft zij onder meer aangevoerd dat op het perceel van F in 1991 aardappels werden geteeld, waarna weer grasland werd ingezaaid. Op een deel van een topografische kaart heeft appellante vervolgens aangegeven welk deel van de percelen 15 en 17 toebehoorde aan F. Vergelijking tussen deze door verzoeker overgelegde kaart en de kaart waarop D van Georas heeft aangegeven welke gedeelten van de percelen 15 en 17 voldoen, leert dat verweerder van deze percelen slechts het gedeelte dat toebehoorde aan F niet heeft aangemerkt als akkerland. Tot dit gedeelte is derhalve het conflict tussen partijen met betrekking tot de percelen 15 en 17 beperkt.
Verweerder heeft ter zitting het voldoende gedeelte van perceel 15 gesteld op 2.67 ha, zonder hiervoor bij het bestreden besluit - en overigens ook niet ter zitting - een grondslag te geven. Het ligt op de weg van verweerder feiten te vergaren, die ten grondslag kunnen liggen aan een berekening van de oppervlakte van bedoeld deel van perceel 15 en om deze grondslag inzichtelijk te maken. Zulks klemt te meer als niet aanstonds duidelijk is welk gedeelte van een perceel in de visie van verweerder niet voldoet aan de definitie akkerland.
Evenmin heeft verweerder blijk gegeven zich voldoende rekenschap te hebben gegeven van de bewijspositie van appellante nadat dertien jaren waren verstreken. Verweerder heeft immers niet aan het bestreden besluit alle satellietbeelden uit het jaar 1991 waarover zij beschikte ten grondslag gelegd, terwijl satellietbeelden uit september en oktober 1991
blijkens mededeling ter zitting wel hadden kunnen bijdragen en mogelijk hebben bijgedragen aan het bestreden besluit. Aldus heeft verweerder in ieder geval onvoldoende kenbaar gemaakt waarop hij het bestreden besluit grondde.
Hier komt nog bij dat verweerder niet de op het besluit betrekkelijke stukken, zijnde de tussentijdse satellietbeelden uit 1991, heeft overgelegd en het College aldus de mogelijkheid heeft onthouden zijn mededeling met betrekking tot deze satellietopnames te controleren.
De conclusie van het College is dat verweerder het bestreden besluit in ieder geval niet met de vereiste zorgvuldigheid heeft voorbereid en gemotiveerd.
5.4 De slotsom is dat het beroep gegrond dient te worden verklaard, en dat het bestreden besluit moet worden vernietigd. Verweerder dient opnieuw op het bezwaar te beslissen met inachtneming van deze uitspraak.
Het College acht termen aanwezig voor nadere beslissingen als hierna in het dictum van deze uitspraak vermeld. Daarbij is het bedrag van de proceskosten, die door verweerder aan appellante is te vergoeden, vastgesteld overeenkomstig het tarief in de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht onder toekenning van 1 punt voor indiening van het beroepschrift, bijgestaan door H. te Klooster van Countus accountants + adviseurs b.v., en met inbegrip van de reiskosten van gemachtigde C, berekend op basis van openbaar vervoer ( trein tweede klas) over het traject X - Den Haag.
6. De beslissing
Het College:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 26 augustus 2002;
- bepaalt dat verweerder in zoverre opnieuw op het bezwaar van appellante beslist met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure aan de zijde van appellante, vastgesteld op € 359,85 (zegge:
driehonderdnegenenvijftig euro en vijfentachtig cent), te vergoeden door de Staat der Nederlanden;
- bepaalt dat aan appellante het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 204,20 (zegge: tweehonderd-en-vier euro en
twintig cent) wordt vergoed door de Staat der Nederlanden;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mr. D. Roemers, mr. E.J.M. Heijs en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, in tegenwoordigheid van mr. W.F. Claessens, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2003.
w.g. D. Roemers w.g. W.F. Claessens