ECLI:NL:CBB:2003:AK3445
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Proceskostenveroordeling
- D. Roemers
- E.J.M. Heijs
- J.A.W. Scholten-Hinloopen
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen besluit inzake EG-steunverlening akkerbouwgewassen
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 15 augustus 2003 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Maatschap A en B en de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit. De appellante had op 4 oktober 2002 een beroepschrift ingediend tegen een besluit van 26 augustus 2002, waarbij haar bezwaar tegen een eerder besluit van 24 januari 2002 ongegrond was verklaard. Dit eerdere besluit betrof de aanvraag van appellante voor subsidie op basis van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen, waarbij de geclaimde oppervlakten niet voldeden aan de definitie van akkerland. De appellante had een aanvraag ingediend voor verschillende percelen, maar de verweerder had vastgesteld dat de feitelijk geconstateerde oppervlakten niet overeenkwamen met de aangevraagde oppervlakten, wat leidde tot een afwijzing van de subsidie voor de percelen maïs.
Tijdens de zitting werd duidelijk dat de appellante onvoldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat de percelen 15, 17 en 18 aan de definitie van akkerland voldeden. De verweerder had satellietbeelden gebruikt om te concluderen dat deze percelen in de referentiejaren niet als akkerland konden worden aangemerkt. De appellante voerde aan dat de satellietbeelden niet als bewijs konden dienen, omdat deze niet de werkelijke situatie weergaven. Het College oordeelde dat de verweerder onvoldoende bewijs had geleverd om zijn standpunt te onderbouwen en dat de appellante niet in staat was geweest om overtuigend tegenbewijs te leveren.
Uiteindelijk verklaarde het College het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de verweerder op om opnieuw op het bezwaar van appellante te beslissen, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd de verweerder veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten aan appellante, vastgesteld op € 359,85, en het griffierecht van € 204,20 werd eveneens vergoed.