ECLI:NL:CBB:2003:AK3440

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
15 augustus 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/1345
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit inzake EG-steunverlening akkerbouwgewassen

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 15 augustus 2003 uitspraak gedaan in een beroep dat was ingesteld door appellant tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Het beroep was gericht tegen een besluit dat op 21 juni 2003 was verzonden, waarin verweerder had beslist op het bezwaar van appellant tegen een eerder besluit van 29 november 2001. Dit eerdere besluit betrof de afwijzing van een aanvraag voor subsidie op basis van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen. Appellant had op 8 juli 2002 een beroepschrift ingediend, waarin hij stelde dat er sprake was van een duidelijke fout in zijn aanvraag, die had geleid tot de afwijzing van de subsidie.

Het College oordeelde dat appellant verantwoordelijk is voor het correct invullen van zijn aanvraag en dat de gevolgen van een onjuiste opgave in beginsel voor zijn rekening komen, tenzij er sprake is van een duidelijke fout. Het College concludeerde dat er in dit geval geen duidelijke fout was gemaakt, omdat de aanvraag van appellant geen tegenstrijdigheden vertoonde en logisch was ingevuld. De aanvraag was consistent en voldeed aan de eisen van de Regeling. Het College stelde vast dat de verweerder terecht had geoordeeld dat het bezwaar van appellant kennelijk ongegrond was, en dat het niet nodig was om appellant te horen.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de producent bij het indienen van aanvragen voor subsidies en de strikte voorwaarden waaronder wijzigingen in aanvragen kunnen worden doorgevoerd. Het College verklaarde het beroep van appellant ongegrond en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
No.AWB 02/1345 15 augustus 2003
5135 EG-steunverlening akkerbouwgewassen
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
gemachtigde: mr. drs. W.A.H. de Haard, werkzaam bij Accon Accountants & Adviseurs te Arnhem,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, voorheen: de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, verweerder,
gemachtigde: mr. B.T. Goerdat, werkzaam bij verweerders ministerie.
1. De procedure
Op 8 juli 2002 heeft het College van appellant een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een op 21 juni 2003 verzonden besluit van verweerder van 17 juni 2002.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellant tegen een besluit van 29 november 2001, genomen op grond van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen (hierna: de Regeling).
Op 2 oktober 2002 is een verweerschrift ingekomen.
Op 14 mei 2003 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden, waarbij verweerder bij gemachtigde zijn standpunt nader heeft toegelicht. Appellant is met bericht van verhindering niet verschenen.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Bij Verordening (EEG) nr. 3887/92, zoals gewijzigd bij Verordening (EG) 2801/1999, is onder meer het volgende bepaald:
''Artikel 4
(…)
2.a. De steunaanvraag 'oppervlakten' mag na de uiterste datum voor de indiening ervan worden gewijzigd op voorwaarde dat de bevoegde instantie de wijzigingen uiterlijk op de voor het inzaaien of overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1251/1999 van de Raad vastgestelde datum ontvangt (…)
(…)
Artikel 5 ter
Onverminderd de artikelen 4, 5 en 5 bis, mag een steunaanvraag, in geval van een door de bevoegde instantie erkende manifeste fout, na de indiening op elk moment worden aangepast."
Bij Verordening (EG) nr. 2419/2001, in werking getreden met ingang van 13 december 2001, is het volgende bepaald:
''Artikel 53
1. Verordening (EEG) nr. 3887/92 wordt ingetrokken. Zij blijft evenwel van toepassing op steunaanvragen voor verkoopseizoenen of premieperioden die beginnen vóór 1 januari 2002."
Bij de Regeling, zoals deze ten tijde hier van belang luidde onder vigeur van Verordening (EEG) nr. 3887/92, is voor zover hier van belang, het volgende bepaald:
" Artikel 3
Aan producenten van akkerbouwgewassen die een aanvraag oppervlakten indienen wordt door de minister jaarlijks ter zake van met akkerbouwgewassen ingezaaide oppervlakten of braakgelegde oppervlakten overeenkomstig de raadsverordening, verordening 3508/92, verordening 3887/92, verordening 2316/1999, verordening 2461/1999, deze regeling en het overeenkomstig artikel 3 van de raadsverordening opgestelde regioplan, subsidie verstrekt.
(...)
Artikel 6
1. Om voor een subsidie in aanmerking te komen dient de producent bij LASER een aanvraag oppervlakten in.
2. Een aanvraag oppervlakten heeft betrekking op alle percelen die behoren tot het bedrijf van de producent.
Artikel 9
1. Na sluiting van de aanvraagperiode doch uiterlijk op 31 mei voorafgaand aan het betrokken verkoopseizoen kan de aanvraag oppervlakten worden gewijzigd in de gevallen bedoeld in artikel 4, tweede lid, onder a, van verordening 3887/92.
2. In afwijking van het eerste lid kan de aanvraag oppervlakten na 31 mei worden gewijzigd:
a. in geval van een duidelijke fout;
(…)."
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Op 23 april 2001 heeft verweerder van appellant een formulier 'Aanvraag Oppervlakten/Gebruik gewaspercelen Opgave 2001' ontvangen. Met betrekking tot de daarop vermelde percelen met de volgnummers 4, 8 en 10 heeft appellant bijdragecode 805 (voerderareaal) ingevuld.
- Op dit formulier heeft appellant de onder punt 5 'Opgave voederareaal', onder a) geformuleerde vraag of in 2001 subsidie wordt aangevraagd voor mannelijke runderen en/of zoogkoeien bevestigend beantwoord.
- Bij besluit van 29 november 2001 heeft verweerder appellant meegedeeld dat, nu hij geen percelen heeft opgegeven voor een akkerbouwsubsidie, de door hem ingediende aanvraag niet leidt tot subsidieverlening in het kader van de Regeling.
- Tegen dit besluit heeft appellant bezwaar gemaakt, waarbij is aangevoerd dat voor de onderhavige percelen abusievelijk bijdragecode 805 is gebruikt, met het verzoek de bijdragecode aan te passen naar akkerbouwbijdrage (code 845) en deze bijdrage alsnog uit te keren.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit is als volgt overwogen en beslist:
"(…)
Als producent bent u verantwoordelijk voor het juist invullen van uw eigen aanvraag. De gevolgen van een onjuiste opgave dienen in beginsel voor uw rekening te blijven, behalve in het geval er sprake is van een duidelijke fout. Er is sprake van een duidelijke fout, indien redelijkerwijs is uitgesloten dat ten tijde van de aanvraag die opgave conform uw bedoeling was. Objectief moet derhalve vast staan dat de destijds gedane opgave kennelijk fout was.
Er is sprake van een duidelijke vergissing in de zin van het werkdocument van de Europese Commissie van 18 januari 1999, indien er een tegenstrijdigheid in de aanvraag zit die wijst op een vergissing.
Ik ben van mening, dat in uw geval geen sprake is van een duidelijke fout. U heeft op het aanvraagformulier bij onderdeel 6 een aantal percelen als voederareaal opgegeven. Voorts heeft u bij vraag 5a aangegeven in aanmerking te willen komen voor dierlijke premies. Er bevindt zich dientengevolge geen tegenstrijdigheid in uw aanvraag. Uw aanvraag is als zodanig niet onlogisch, niet onvolledig en consequent ingevuld. Het staat de producent vrij om voor een perceel - waar mogelijk - al dan niet subsidie aan te vragen. LASER behoefde derhalve geen gerede twijfel te hebben ten aanzien van hetgeen u met uw aanvraag beoogde.
Het bovenstaande geeft mij geen aanleiding om het besluit van de teammanager te herroepen.
Conclusie
Op grond van het bovenstaande verklaar ik uw bezwaarschrift ongegrond.
Op grond van artikel 7:3, aanhef en sub d, van de Algemene wet bestuursrecht kan van het horen van belanghebbenden worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. Uw bezwaar is kennelijk ongegrond. Om die reden is het niet nodig geoordeeld u in de gelegenheid te stellen te worden gehoord."
4. Het standpunt van appellant
Appellant heeft ter ondersteuning van het beroep, samengevat weergegeven, het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.
De wijze waarop hier toepassing is gegeven aan de bepalingen van de Regeling die betrekking hebben op het al dan niet voor rekening van de producent laten van fouten bij het doen van de aanvraag oppervlakten laat ruimte voor interpretatie. Van een boven enige redelijke twijfel verheven zekerheid dat de bezwaren van appellant ongegrond waren is dan ook geen sprake. Het onderdeel van het bestreden besluit waarbij verweerder heeft geconcludeerd dat appellants bezwaren kennelijk ongegrond zijn, ontbeert dan ook een deugdelijke motivering. Bovendien heeft verweerder, door appellant niet te horen, verzuimd de vereiste zorgvuldigheid in acht te nemen.
Uit het door verweerder aangehaalde werkdocument van de Europese Commissie volgt niet dat naast de in het onderhavige geval door verweerder toegepaste norm in geen enkele andere situatie sprake kan zijn van een duidelijke fout. In dit geval had het vermelden van een foutieve bijdragecode, die slechts één cijfer verschilt van de juiste en beoogde bijdragecode, verweerder aanleiding moeten geven voor een nadere overweging, te meer daar appellant in zijn bezwaarschrift en in de daarop volgende correspondentie heeft verwezen naar aanvragen van voorgaande jaren. Verder bestaat geen aanleiding om bij appellant kwade trouw te veronderstellen. Al met al kan verweerders conclusie, dat geen sprake is van een duidelijke fout, in redelijkheid geen stand houden.
5. De beoordeling van het geschil
Het College stelt voorop dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat slechts aan het bezwaar van appellant tegemoet zou kunnen worden gekomen indien zou moeten worden geoordeeld dat door appellant bij zijn aanvraag oppervlakten een duidelijke fout is gemaakt. Immers, alleen in dit geval is het blijkens artikel 5 ter van Verordening (EEG) nr. 3887/92, juncto artikel 9, tweede lid, van de Regeling, ook na afloop van de uiterste indieningsdatum van een aanvraag mogelijk die aanvraag te wijzigen.
Volgens vaste jurisprudentie van het College is slechts sprake van een zodanige fout indien objectief vaststaat dat de aanvankelijke opgave kennelijk fout was, hetgeen het geval is wanneer uit de aanvraag oppervlakten zelf blijkt dat de gedane opgave niet juist kan zijn.
Naar het oordeel van het College heeft verweerder zich bij het bestreden besluit terecht op het standpunt gesteld dat appellants aanvraag geen tegenstrijdigheden bevat en dat deze aanvraag als zodanig niet onlogisch, niet onvolledig en consequent is ingevuld. Hierbij dient in het bijzonder in aanmerking te worden genomen dat appellant de percelen 4, 8 en 10 als voederarealen heeft opgegeven en tevens op het aanvraagformulier bij vraag 5, onder a) heeft ingevuld subsidie te willen aanvragen voor zoogkoeien en/of mannelijke runderen. Van een manifeste fout in de hiervoor bedoelde zin is derhalve geen sprake.
Hier doet niet aan af dat appellant in het verleden voor de onderhavige percelen wellicht een bijdrage heeft aangevraagd en ontvangen voor snijmaïs. Laser mag immers bij de beoordeling van een aanvraag - in beginsel - uitgaan van de informatie op het aanvraagformulier en is niet gehouden hierbij eventuele eerdere aanvragen te betrekken. Bovendien staat het een producent vrij om hem moverende redenen maïspercelen, die wellicht in het kader van eerdere aanvragen voor akkerbouwsubsidie in aanmerking zijn gebracht, niet voor akkerbouwsubsidie in aanmerking te brengen, maar als voederareaal op te geven. Het is niet de taak van verweerder zich in de motieven van de aanvrager te verdiepen of te beoordelen of een aanvrager door wijziging van de aanvraag wellicht voor een hoger bedrag aan subsidie in aanmerking zou kunnen komen.
Ingevolge artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan van het horen worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. Uit de parlementaire geschiedenis van deze bepaling komt naar voren dat van een kennelijk ongegrond bezwaar sprake is wanneer uit het bezwaarschrift zelf reeds aanstonds blijkt dat de bezwaren ongegrond zijn, er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie en niet verwacht kan worden dat het horen nog van belang is voor het vaststellen van feiten en omstandigheden die op de beslissing van invloed zijn.
Toetsing van hetgeen in het bezwaarschrift naar voren werd gebracht aan deze criteria heeft verweerder, gelet op het vorenstaande, terecht tot het oordeel gebracht dat van het horen kon worden afgezien. De juistheid van dit oordeel is in beroep in dit opzicht bevestigd nu bij de behandeling van het beroep omtrent de relevante feiten en omstandigheden niets naders is gesteld of gebleken.
Gelet op het vorenoverwogene, dient het beroep van appellant ongegrond te worden verklaard.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 Awb.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. D. Roemers, mr. E.J.M. Heijs en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen in tegenwoordigheid van mr. W.F. Claessens, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2003.
w.g. D. Roemers w.g. W.F. Claessens