ECLI:NL:CBB:2003:AK3413

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
30 juli 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/1407
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit inzake EG-steunverlening akkerbouwgewassen

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 30 juli 2003 uitspraak gedaan in een beroep van appellante, Maatschap A en B, tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Het beroep was ingesteld tegen een besluit van 3 juni 2002, dat op 7 juni 2002 was verzonden, waarin het bezwaar van appellante tegen een eerder besluit van 14 januari 2002 werd afgewezen. Dit eerdere besluit was genomen op basis van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen, waarbij appellante subsidie had aangevraagd voor akkerbouwgewassen op basis van de opgegeven percelen.

De kern van het geschil betrof de vraag of het perceel met volgnummer 10 voldeed aan de definitie van akkerland. Appellante stelde dat een deel van het perceel, 1,90 hectare, niet als akkerland in gebruik kon zijn geweest in de referentieperiode van 1987 tot 1991. De verweerder had vastgesteld dat het perceel met volgnummer 10 gedeeltelijk voldeed aan de definitie van akkerland, maar dat er een verschil was van 1,88 hectare tussen de aangevraagde en de geconstateerde oppervlakte, wat resulteerde in een afwijzing van de subsidie.

Tijdens de zitting op 7 mei 2003 werd het standpunt van appellante toegelicht, waarbij werd betoogd dat de vaststelling van de geconstateerde oppervlakte niet correct was. Het College oordeelde dat verweerder onvoldoende feiten had verzameld om de oppervlakte van het gedeelte van perceel 10 dat niet voldeed aan de definitie van akkerland te berekenen. Het College concludeerde dat het bestreden besluit niet deugde en vernietigde dit besluit, waarbij verweerder werd opgedragen opnieuw op het bezwaar te beslissen met inachtneming van de uitspraak.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
No.AWB 02/1407 30 juli 2003
5135 EG-steunverlening akkerbouwgewassen
Uitspraak in de zaak van:
Maatschap A en B, te X, appellante,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, te Den Haag, verweerder,
gemachtigde: mr. K.J.H. Terwal, werkzaam bij verweerders ministerie.
1. De procedure
Op 17 juli 2002 heeft het College van appellante een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 3 juni 2002, verzonden op 7 juni 2002.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellante tegen een besluit van 14 januari 2002, genomen op grond van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen.
Verweerder heeft op 21 november 2002 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 mei 2003, waarbij partijen, appellante bij monde van B en verweerder bij monde van zijn gemachtigde, hun standpunten hebben toegelicht. Tevens is aan de zijde van verweerder verschenen drs. M. Honig van GeoRas, die een toelichting heeft gegeven op de satellietbeelden.
2. De grondslag van het geschil
2.1 In Verordening (EEG) nr. 3887/92, zoals gewijzigd bij Verordening (EG) 2801/1999, is onder meer het volgende bepaald:
'' Artikel 9
1. (…)
2. Wanneer wordt vastgesteld dat de in de steunaanvraag ''oppervlakten'' aangegeven oppervlakte groter is dan de geconstateerde oppervlakte, wordt het steunbedrag berekend op basis van de bij de controle feitelijk geconstateerde oppervlakte. Behoudens overmacht wordt de feitelijk geconstateerde oppervlakte echter verlaagd met: tweemaal het vastgestelde verschil wanneer dit groter dan 3% van de geconstateerde oppervlakte of dan 2 hectare en niet groter dan 20 % van de geconstateerde oppervlakte.
Er wordt geen aan de oppervlakte gekoppelde steun toegekend wanneer het vastgestelde verschil groter is dan 20% van de geconstateerde oppervlakte.''
Bij Verordening (EG) nr. 2419/2001, inwerking getreden met ingang van 13 december 2001, is het volgende bepaald:
'' Artikel 53
1. Verordening (EEG) nr. 3887/92 wordt ingetrokken. Zij blijft evenwel van toepassing op steunaanvragen voor verkoopseizoenen of premieperioden die beginnen vóór 1 januari 2002. "
Bij de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen (hierna: de Regeling), zoals deze luidde ten tijde hier van belang, is onder meer het volgende bepaald:
" Artikel 1
In deze regeling wordt verstaan onder:
(…)
l. akkerland:
a. geheel van tot het bedrijf behorende grond met uitzondering van grond die op 31 december 1991 als blijvend grasland, voor meerjarige teelten, als bosgrond of voor niet-agrarische doeleinden in gebruik was;
(…) "
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellante heeft een aanvraag oppervlakten 2001 ingediend, door verweerder ontvangen op 8 mei 2001, ter verkrijging van een subsidie als voorzien in de Regeling. Appellante heeft onder meer de percelen met volgnummers 10, 11 en 12 met respectievelijk 7,38 en 2,88 en 0,25 hectare mais heeft opgegeven.
- Bij brief van 12 december 2001 is aan appellante medegedeeld dat bij een controle door middel van teledetectie is vastgesteld dat het perceel met volgnummer 10 gedeeltelijk (voor 5,5 ha) voldoet en perceel met volgnummer 12 geheel niet voldoet aan de definitie akkerland.
- Bij besluit van 14 januari 2002 heeft verweerder de akkerbouwsteun voor de gewasgroep mais afgewezen, aangezien er in totaal 10,51 ha mais was aangevraagd en na controle 8,38 ha mais is geconstateerd.
- Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 14 februari 2002 bezwaar gemaakt.
- Op 18 april 2002 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Hierbij was de heer Van der Laan van GeoRas (hierna ook: Van der Laan) aanwezig die een toelichting heeft gegeven op satellietbeelden van de betreffende percelen gedurende de referentieperiode 1987 tot en met 1991.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Het bestreden besluit, waarbij het appellantes bezwaar ongegrond is verklaard, houdt onder meer het volgende in.
'' Om de satellietfoto's, zoals deze door het bedrijf GeoRas aangeleverd en geïnterpreteerd zijn, te weerleggen is bewijs op perceeelsniveau een vereiste. Ten aanzien van het perceel met volgnummer 10, met een aangevraagde oppervlakte van 7,38 hectare waarvan 1,88 hectare niet voldoet aan de definitie akkerland, dient u aan te tonen dat dit in één van de jaren 1987 tot en met 1991 is gebruikt voor de teelt van een akkerbouw- of tuinbouwgewas, en derhalve voldoet aan de definitie akkerland uit artikel 1, onder l, van de Regeling.
In uw brief van 18 december 2001 en in uw bezwaarschrift van 13 februari 2002 geeft u aan, dat het aannemelijk is dat niet het gehele perceel met volgnummer 10 voldoet aan de definitie akkerland. Een oppervlakte van 1,90 hectare van het betreffende perceel zou niet als akkerland in gebruik kunnen zijn geweest in de jaren 1987-1991. Het perceel ligt namelijk naast de (voormalige) bedrijfsgebouwen en zou om praktische redenenen niet in gebruik zijn geweest als akkerland.
Het door u overgelegde bewijsmateriaal is onvoldoende om ten aanzien van het perceel met volgnummer 10 op perceelsniveau aan te tonen dat het gehele perceel aan de definitie akkerland voldoet.
(…)
Nu u, gelet op het bovenstaande, niet heeft aangetoond dat het gehele perceel met volgnummer 10 aan de definitie akkerland voldoet, is de geconstateerde oppervlakte van het perceel op 5,50 hectare gezet, waardoor tussen de aangevraagde en de geconstateerde oppervlake maïspercelen (…) een verschil bestaat van 1,88 hectare. Uitgedrukt in een percentage van de geconstateerde oppervlake is dit 21,78. Als het verschil tussen de aangevraagde en geconstateerde oppervlakte groter is dan 20% van de geconstateerde oppervlakte, dan vervalt ingevolge artikel 9 van Verordening (EEG) nr. 3887/92, geheel het recht op een subsidie voor de betreffende gewasgroep.''
4. Het standpunt van appellante
Appellante heeft onder meer het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.
Tijdens de hoorzitting heeft een medewerker van GeoRas op een kaart ingetekend welk gedeelte van perceel 10 "nooit" voldoet en welk gedeelte "niet" voldoet of het voordeel van de twijfel heeft. In het bestreden besluit is hier geen duidelijkheid over gegeven. Indien bij de vaststelling van de geconstateerde oppervlakte rekening zou zijn gehouden met de ingetekende gedeeltes, zou het verschil tussen de aangevraagde en de geconstateerde oppervlakte, uitgedrukt in een percentage van de geconstateerde oppervlakte onder de 20 % komen, waardoor alleen een korting als sanctie zou worden opgelegd en niet, zoals nu het geval is geweest, de gehele subsidie voor het maïsgewas zijn afgewezen.
5. De beoordeling van het geschil
Tussen partijen is niet in geschil dat perceel 10 niet geheel voldoet aan de definitie van "akkerland", maar partijen verschillen van mening over de oppervlakte van het gedeelte van perceel 10, dat niet voldoet. Verweerder heeft deze oppervlakte gesteld op 1.88 ha zonder hiervoor een grondslag te geven bij het bestreden besluit. Tijdens de daaraan voorafgaande hoorzitting is ter toelichting daarop door GeoRas gesteld dat een bepaald deel "nooit" voldoet en een ander deel "niet" voldoet dan wel het voordeel van de twijfel heeft. Ter zitting van het College heeft de deskundige van GeoRas gesteld geen reden te zien voor de twijfel die GeoRas tijdens de hoorzitting had geuit. Overigens is ter zitting volstaan met het verweer dat de grens ruim, in de voor appellante meest gunstige zin, door verweerder is getrokken. Het College overweegt dienaangaande als volgt.
Het ligt op de weg van verweerder feiten te vergaren, die ten grondslag kunnen liggen aan een berekening van de oppervlakte van het gedeelte van perceel 10, dat niet voldoet aan de definitie van "akkerland" (vergelijk uitspraak van 23 augustus 2003 in zaak no. AWB 01/876). Dat verweerder dit heeft nagelaten, klemt te meer gezien het belang bij een zorgvuldige berekening van bedoeld gedeelte, gelet op de bepaling van artikel 9, tweede lid, van Verordening (EEG) nr. 3887/92, dat in het geheel geen steun wordt toegekend wanneer het vastgestelde verschil met de opgegeven oppervlakte groter is dan 20 % van de geconstateerde oppervlakte. Hierbij neemt het College in aanmerking dat reeds een geringe verlaging van het gedeelte van perceel 10 dat niet voldoet, zou maken dat genoemde bepaling buiten toepassing blijft omdat daarmee bedoeld verschil minder dan 20 % zou worden.
De conclusie van het College is derhalve dat het bestreden besluit een deugdelijke motivering en een zorgvuldige voorbereiding ontbeert.
De slotsom is dat het beroep gegrond dient te worden verklaard en dat het bestreden besluit dat steunt op de vaststelling dat het gedeelte van perceel 10, dat niet aan de definitie "akkerland" voldoet, 1.88 hectare beloopt, moet worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 7:12 en 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht. Verweerder dient opnieuw op het bezwaar te beslissen met inachtneming van het in deze uitspraak overwogene.
Het College is niet gebleken van kosten die met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
6. De beslissing
Het College
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 3 juni 2002;
- bepaalt dat verweerder opnieuw op het bezwaarschrift beslist met inachtneming van het in deze uitspraak overwogene;
- bepaalt dat de Staat aan appellante het door haar betaalde griffierecht ad € 218,-- (zegge: tweehonderdachttien euro)
vergoedt.
Aldus gewezen door mr. M.J. Kuiper, mr. E.J.M. Heijs en mr. F.W. du Marchie Sarvaas in tegenwoordigheid van mr. M.H. Vazquez Muñoz, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2003.
w.g. M.J. Kuiper w.g. M.H. Vazquez Muñoz