ECLI:NL:CBB:2002:AE9933

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
13 september 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/1448
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vergunning taxivervoer op basis van vakbekwaamheidseisen

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 13 september 2002 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een afgewezen aanvraag voor een taxivergunning. De verzoeker, A, h.o.d.n. B, had op 6 juni 2002 een aanvraag ingediend voor een vergunning tot het verrichten van taxivervoer, welke door de Minister van Verkeer en Waterstaat was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat de vakbekwame persoon, D, niet voldeed aan de eis van permanent en daadwerkelijk leidinggeven aan de onderneming. Verzoeker had D als vakbekwaam leidinggevende opgegeven, maar verweerder stelde dat D slechts acht uur per week aan de onderneming kon besteden, wat niet voldeed aan de eisen van de Wet personenvervoer 2000. Verzoeker had vervolgens bezwaar aangetekend en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij in financiële problemen zou komen zonder vergunning.

Tijdens de zitting op 6 september 2002 heeft de voorzieningenrechter de standpunten van beide partijen gehoord. Verzoeker voerde aan dat hij al sinds 1999 als taxichauffeur werkzaam was en dat hij een auto had die klaar was voor gebruik. Hij stelde dat D de vakbekwaamheid inbracht in zijn onderneming en dat de afwijzing van de vergunning hem ernstig zou schaden. De voorzieningenrechter overwoog dat de eis van vakbekwaamheid inhoudt dat de vakbekwame persoon daadwerkelijk en permanent leiding moet geven aan de onderneming. De voorzieningenrechter concludeerde dat de argumenten van verzoeker niet voldoende waren om te oordelen dat D aan deze eis voldeed, vooral gezien het feit dat verzoeker meerdere procuratiehouders had genoemd in de procedure.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de afwijzing van de vergunning door de Minister. De voorzieningenrechter benadrukte dat de beoordeling van de vakbekwaamheid en de betrokkenheid van D bij de onderneming verder onderzocht diende te worden in de bezwaarbehandeling. De uitspraak werd gedaan door mr. B. Verwayen, met mr. Th.J. van Gessel als griffier.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
Enkelvoudige kamer voor spoedeisende zaken
No.AWB 02/1448 13 september 2002
14914 Wet personenvervoer 2000
Vergunning taxivervoer
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak van:
A, h.o.d.n. B, te C, verzoeker,
tegen
de Minister van Verkeer en Waterstaat, te '-Gravenhage, verweerder,
gemachtigde: mr M.J. van den Bosch, werkzaam bij verweerders ministerie.
1. De procedure
Bij besluit van 6 juni 2002 heeft verweerder de aanvraag van verzoeker om een vergunning tot het verrichten van taxivervoer als bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de Wet personenvervoer 2000 afgewezen.
Op 16 juli 2002 heeft verzoeker tegen voormeld besluit een bezwaarschrift ingediend.
Voorts heeft verzoeker bij verzoekschrift op 26 juli 2002 per fax aan de voorzieningenrechter van het College verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Op 19 augustus 2002 heeft de voorzieningenrechter van verweerder een schriftelijke reactie ontvangen.
De voorzieningenrechter van het College heeft het verzoek behandeld ter zitting van 6 september 2002, alwaar verzoeker in persoon en verweerder door zijn gemachtigde, de wederzijdse standpunten nader hebben toegelicht.
2. De grondslag van het geschil
2.1 In de Wet personenvervoer 2000 (hierna: de Wet) is onder meer het volgende bepaald:
" Artikel 4
(…)
2. Het is verboden taxivervoer te verrichten zonder een daartoe verleende vergunning.
(…)
Artikel 9
1. Een vergunning wordt, behoudens in bij algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen, slechts verleend aan een vervoerder die voldoet aan eisen van betrouwbaarheid, kredietwaardigheid en vakbekwaamheid.
(…)
5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over:
a. de eisen van betrouwbaarheid, kredietwaardigheid en vakbekwaamheid;
(…)"
In § 6 (artikelen 26 tot en met 29) van het Besluit van 14 december 2000, houdende vaststelling van een algemene maatregel van bestuur ter uitvoering van de Wet personenvervoer 2000 (Besluit personenvervoer 2000, Stb. 2000, 563), zijn regels neergelegd als bedoeld in artikel 9, vijfde lid, aanhef en onder a, van de Wet.
2.2 Bij de beoordeling van het verzoek om voorlopige voorziening gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
- Verzoeker heeft door middel van een hiertoe bestemd aanvraagformulier, gedagtekend 7 maart 2002, een aanvraag ingediend voor een taxivergunning ten behoeve van zijn onderneming "B". Volgens opgave in deze aanvraag zal de vakbekwaamheid binnen de onderneming worden ingebracht door de procuratiehouder D.
- Omtrent het procuratiehouderschap hebben verzoeker en D een overeenkomst gesloten, gedagtekend 11 maart 2002, die voor zover van belang luidt als volgt:
" De Ondernemer verleent aan de Procuratiehouder procuratie om namens hem alle handelingen te verrichten, waaronder;
Het maken van afspraken met het bedrijf. Het nazien van de boekhouding. Het naleven van de Rijtijdenwet. Contactpersoon voor klachten. Volledig bevoegd tot handelen in belang van de Ondernemer.
(...)
De Procuratiehouder zal dagelijks toezicht houden op de Ondernemer, dan welvoor tenminste 8 uren per week.
(…)
De Ondernemer zal voor de duur van de procuratie € 50,00 per maand exclusief BTW 19% aan de procuratiehouder vergoeden."
- Ten behoeve van de beoordeling van verzoekers vergunningaanvraag heeft
D verweerder een ingevuld formulier "verklaring inbreng vakbekwaamheid", gedagtekend 29 maart 2002, doen toekomen. Dit formulier bevat onder meer vragen over de door de vakbekwaam leidinggevende binnen de onderneming te verrichten taken, de door de ondernemer te verrichten taken en de taakverdeling tussen hen beiden.
- Bij besluit van 6 juni 2002 heeft verweerder verzoekers aanvraag om een taxivergunning afgewezen, op de grond dat niet gesproken kan worden van daadwerkelijk en permanent leidinggeven door de vakbekwame persoon zodat door de vervoerder niet aan de eis van vakbekwaamheid wordt voldaan.
- Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 16 juli 2002 een bezwaarschrift ingediend. Hierin wordt een zekere E als procuratiehouder van verzoekers onderneming genoemd.
- Een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Amsterdam, waarvan de gegevens zijn bijgewerkt tot 16 augustus 2002, vermeldt als procuratiehouder van verzoekers onderneming, F.
3. Het bestreden besluit ten aanzien waarvan het verzoek om voorlopige voorziening is gedaan en het standpunt van verweerder
Het aan de orde zijnde besluit houdt onder meer het volgende in:
"dat blijkens de aanvraag de vakbekwaamheid binnen de onderneming wordt ingebracht door D;
dat door aanvrager ten behoeve van de behandeling van de aanvraag van een vergunning voor het verrichten van taxivervoer diverse documenten zijn toegezonden/ overgelegd, dan wel telefonische informatie is verstrekt;
dat op grond van onderzoek naar de bedrijfsvoering aan de hand van diverse overgelegde documenten en/of mondelinge verklaringen van de aanvrager, welke verklaringen zijn vastgelegd in een verslag het volgende geconcludeerd kon worden;
dat de vakbekwame persoon, D, reeds als vakbekwame leidinggevende werkzaam is in zijn eigen onderneming en daarbij ongeveer dertig uur per week chauffeurswerkzaamheden verricht;
dat de vakbekwame persoon daarnaast voornemens is als vakbekwame leidinggevende werkzaam te zijn in twee taxiondernemingen, inclusief de onderhavige onderneming;
dat, gezien de tijd die deze werkzaamheden redelijkerwijs in beslag zullen nemen, een juiste inbreng van de vakbekwaamheid en met name een continue betrokkenheid bij de bedrijfsvoering van onderhavige onderneming niet aannemelijk is;
dat bovendien de beloning welke de vakbekwaam leidinggevende voor zijn werkzaamheden binnen de onderhavige onderneming ontvangt, zodanig is, dat een substantiële inbreng niet aannemelijk is;
dat de aanvrager tevens is gevraagd naar bewijsstukken waaruit zou kunnen blijken dat de vakbekwame persoon betrokken is geweest bij wezenlijke beslissingen omtrent de bedrijfsvoering dan wel bij handelingen ter vestiging of voorbereiding van de onderneming;
dat dergelijke bewijsstukken niet zijn overgelegd;
dat ten aanzien van de werkzaamheden van de vakbekwame persoon en de wijze waarop deze plaatsvinden, het niet aannemelijk is dat de vakbekwame persoon inhoudelijk betrokken is bij alle wezenlijke beslissingen omtrent de bedrijfsvoering van de onderhavige onderneming;
dat gezien het voorgaande er niet gesproken kan worden van daadwerkelijk en permanent leidinggeven door de vakbekwame persoon en dat daarmee door de vervoerder niet aan de eis van vakbekwaamheid wordt voldaan;"
Hieraan heeft verweerder ter zitting, samengevat weergegeven en voorzover thans van belang, het volgende toegevoegd.
In de aanvraag voor de ondernemersvergunning taxivervoer wordt aangegeven dat D, 8 uur per week als vakbekwaam leidinggevende werkzaamheden verricht binnen de taxi-onderneming van verzoeker. Van een continue betrokkenheid kan in dat geval niet worden gesproken.
De vakbekwame leidinggevende behoeft niet dagelijks aanwezig te zijn, maar teneinde te voldoen aan de eis dat permanent en daadwerkelijk leiding wordt gegeven aan de vervoersactiviteiten, dient deze persoon in ieder geval meer dan 8 uur per week aan deze werkzaamheden te besteden.
In het verleden is het incidenteel aanvaard, dat een vakbekwaam persoon zijn vakbekwaamheid inbracht in vijf taxibedrijven. De gevallen waarbij dit is aanvaard zullen nogmaals worden beoordeeld. Verweerder voert thans een restrictiever beleid, waarbij een vakbekwaam persoon zijn vakbekwaamheid nog slechts in één bedrijf mag inbrengen. Het voornemen bestaat op korte termijn een beleidsregel op te stellen waarbij het inbrengen van vakbekwaamheid in het geheel niet meer geoorloofd zal zijn.
In het bezwaarschrift noemt verzoeker een nieuwe procuratiehouder. Het kan niet zo zijn dat deze nieuwe procuratiehouder zonder meer in de plaats treedt van D. Hiervoor zal een nieuwe aanvraag moeten worden ingediend, waarna een beoordeling zal plaatsvinden of die persoon aan de te stellen eisen voldoet.
De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting toegezegd dat de zaak van verzoeker nog in de maand september van dit jaar op een hoorzitting zal worden behandeld en dat spoedig daarna kan worden beslist op het bezwaarschrift.
4. Het standpunt van verzoeker
Verzoeker heeft - samengevat - het volgende aangevoerd.
Verzoeker heeft een spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening. Indien de vergunning niet aan verzoeker wordt verleend zal hij zeer binnenkort in grote financiële problemen komen te verkeren. Verzoeker heeft zich thans reeds tot de sociale dienst moeten wenden.
Verzoeker is al sedert 1999 werkzaam als taxichaffeur. Verzoeker heeft zijn AOV gehaald en hoopt volgend jaar zijn BOV-examen af te leggen.
D is degene die zijn vakbekwaamheid inbrengt in de onderneming van verzoeker. Verzoeker heeft in het bezwaarschrift E slechts naar voren geschoven als procuratiehouder, omdat D volgens verweerder niet aan de gestelde eisen voldeed.
Verzoeker heeft een auto die geheel rijklaar is voor gebruik als taxi. Verzoeker staat voorts als taxichauffeur vermeldt in de gouden gids en kan zo weer aan de slag als aan hem een taxivergunning wordt verleend.
5. De beoordeling van het geschil
Ingevolge het bepaalde bij artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht juncto artikel 19, eerste lid, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie kan, hangende de beslissing op een ingediend bezwaarschrift, de voorzieningenrechter van het College op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen dat vereist. Dienaangaande overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
De voorzieningenrechter ziet in hetgeen verzoeker naar voren heeft gebracht geen aanleiding om over te gaan tot het treffen van een voorlopige voorziening zoals gevraagd.
In de Nota van Toelichting bij artikel 26 van het besluit personenvervoer 2000 is de eis van permanent en daadwerkelijk leidinggeven nader toegelicht. De desbetreffende passage luidt als volgt:
" De eis van vakbekwaamheid beoogt door inbreng van de vakbekwame persoon een goede bedrijfsgang in de vervoersonderneming te waarborgen. Het predikaat "permanent" moet worden opgevat als een continue betrokkenheid bij het leidinggeven. De betrokkenheid mag niet incidenteel zijn. Indien het leidinggeven door de aard en grootte van de onderneming een voltijdse aangelegenheid is, betekent dit dat de vakbekwame niet slechts een gedeelte van de werktijd met daadwerkelijke leiding kan zijn belast. "Daadwerkelijk" geeft aan dat het om een inhoudelijke betrokkenheid bij het leidinggeven gaat. De functie van leidinggevende kan niet louter een formele status inhouden. (…) de werkzaamheden in het kader waarvan leiding wordt gegeven betekenen dat de vakbekwame inhoudelijk betrokken moet zijn bij beslissingen inzake uitbreiding van het bedrijf, het aangaan van financiële verplichtingen, het aan- en verkoopbeleid, de aansturing van personeel, het dagelijkse ondernemersbeleid, de relaties met de overheid, maar ook de strategie van het bedrijf op de vervoersmarkt. De uitleg van het begrip permanent leidinggeven vergt tevens dat de vakbekwame ten aanzien van deze werkzaamheden naar buiten vertegenwoordigingsbevoegd is. Zonder een volmacht of mandaat om namens de vervoerder op te treden, kan de facto geen sprake zijn van leidinggeven als bedoeld in het onderhavige artikel."
Verweerders standpunt dat aan de eis van vakbekwaamheid slechts wordt voldaan indien door de vakbekwame leidinggevende meer dan acht uur per week aan leidinggeven wordt besteed, kan naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet worden gevolgd. Niet valt namelijk in te zien dat teneinde een goede bedrijfsvoering te garanderen bij een dermate kleine onderneming als de onderhavige, een eenmanszaak, meer dan acht uur per week besteed zou moeten worden aan leidinggeven aan de vervoersactiviteiten op de punten zoals die zijn omschreven in de van toepassing zijnde regelgeving. Dat D reeds in zijn eigen onderneming werkzaam is, valt derhalve niet als zonder meer prohibitief voor het verlenen van een vergunning aan te merken, mede gelet op het gegeven dat het beleid van verweerder kennelijk totnogtoe inhoudt dat in eenmanszaken als de onderhavige aan de eis van vakbekwaamheid kan worden voldaan via een procuratiehouder.
Anderzijds kan voorshands evenwel niet worden geoordeeld dat verweerder datgene wat totnogtoe door verzoeker ten behoeve van het besluit in primo ter staving van zijn aanvraag is gesteld en overgelegd, niet onvoldoende kon achten om de conclusie te trekken dat D permanent en daadwerkelijk leiding (zal) geven aan de vervoersactiviteiten in verzoekers onderneming. Dat verzoeker in de loop van de procedure meerdere personen als beoogd procuratiehouder naar voren heeft geschoven, doet naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in ieder geval afbreuk aan verzoekers betoog dienaangaande.
Of over het voorgaande anders moet worden geoordeeld, in aanmerking genomen de hiervoor geuite bedenkingen, is een vraag die zich bij uitstek leent voor beantwoording in de komende bezwaarbehandeling door verweerder. Ter hoorzitting bestaat voor verzoeker de gelegenheid om - eventueel aan de hand van nadere stukken, dan wel eventueel gesteund door een nadere mondelinge toelichting door D van diens werkzaamheden voor verzoekers onderneming - een hechter fundament te smeden voor zijn standpunt dat laatstgenoemde als permanent en daadwerkelijk leidinggevende van verzoekers taxi-onderneming dient te worden beschouwd.
Het verzoek om de gevraagde voorlopige voorziening te treffen dient te worden afgewezen. Voor toepassing van artikel 8:75 Awb ziet de voorzieningenrechter geen termen aanwezig.
6. De beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Aldus gewezen door mr B. Verwayen in tegenwoordigheid van mr Th.J. van Gessel als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 13 september 2002.
w.g. B. Verwayen w.g. Th.J. van Gessel