5. De beoordeling van het geschil
Ter zitting heeft de stichting aan de orde gesteld of Maka nog procesbelang bij deze zaak heeft, nu Van Ernst Jakobs Securities N.V. failliet is verklaard, hetgeen betekent dat dit geding niet meer kan leiden tot het door Maka beoogde doel, te weten inschrijving als cliëntenremisier bij voornoemde N.V.
Het College ziet hierin geen reden Maka wegens het ontbreken van belang niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep, aangezien Maka in zoverre belang bij de zaak blijft houden dat zij, indien zou worden geoordeeld dat het bestreden besluit geen stand kan houden, de stichting aansprakelijk zou kunnen stellen voor schade als gevolg van dat besluit.
Inhoudelijk staat ter beoordeling van het College de vraag of de stichting in redelijkheid tot het standpunt is kunnen komen dat de betrouwbaarheid van A als persoon die het beleid van Maka bepaalt, niet buiten twijfel staat.
Evenals de rechtbank is het College tot het oordeel gekomen dat die vraag bevestigend moet worden beantwoord. Hoewel in het bestreden besluit niet met zoveel woorden te kennen is gegeven dat de stichting de "Beleidsregel inzake de betrouwbaarheidstoetsing van (kandidaat)(mede)beleidsbepalers en houders van gekwalificeerde deelnemingen in onder toezicht staande instellingen" (Staatscourant 19 april 2000, nr 78) aan dat besluit ten grondslag heeft gelegd, is niet gebleken dat zij in strijd met deze beleidsregel heeft gehandeld. Zij heeft immers in haar overwegingen feiten en omstandigheden aangaande A betrokken, die wijzen op betrokkenheid bij één of meer gedragingen op de financiële markten, voor zover die redelijkerwijs voor de toezichthouder van belang zijn. Terecht heeft de stichting daarbij grote waarde toegekend aan het feit dat Maka in 1997 en 1998 in feite activiteiten op de financiële markten heeft verricht, waarvoor zij geen vergunning had. Maka, en in het bijzonder haar bestuurder A, had moeten begrijpen dat dit haar niet was toegestaan. Zij kan zich niet verontschuldigen door te verwijzen naar niet nader omschreven afspraken met B Bankiers N.V. en Direct Invest B.V. Dergelijke afspraken kunnen immers de onrechtmatigheid van die gedragingen niet wegnemen.
De stichting heeft onder meer tot taak de belangen van de beleggers te beschermen. Beleggers zijn er niet bij gebaat dat de betrouwbaarheid van de beleidsbepaler van de effecteninstelling met wie zij handelen, niet buiten twijfel staat, hetgeen het geval is wanneer deze in een recent verleden meermalen de Wet heeft overtreden. Dat de cliënten van Maka, zoals de gemachtigde van Maka ter zitting heeft verklaard, in 1997 en 1998 geen enkel nadeel van de gedragingen van Maka hebben ondervonden, kan niet wegnemen dat Maka in die tijd onrechtmatig heeft gehandeld door activiteiten te verrichten buiten het wettelijk toezichtregime.
Ook de omstandigheid dat Maka inmiddels een door de Officier van Justitie aangeboden schikking van een bedrag van
fl. 3.000,-- heeft geaccepteerd, brengt niet mee dat geoordeeld zou moeten worden dat de stichting op 9 juni 2000 de betrouwbaarheid van A in redelijkheid niet buiten twijfel kon achten. De schikking dateert immers van na die datum. Los daarvan is het weigeren van een inschrijving in het register op een door de wet aangegeven grond geen sanctie waarmee wordt beoogd leed toe te voegen aan de betrokkene. Van een dubbele straf is daarom geen sprake.
De grieven treffen derhalve geen doel, zodat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.
Gelet op het vorenstaande behoeft het College niet in te gaan op hetgeen de gemachtigde van de stichting ter zitting heeft opgemerkt over het juridisch karakter van artikel 12 van de Vrijstellingsregeling Wet toezicht effectenverkeer 1995.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.