ECLI:NL:CBB:2002:AE5934
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen afwijzing verzoek om verklaring energie-investeringsaftrek
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 2 juli 2002 uitspraak gedaan in de beroepen van appellanten A en B tegen besluiten van de Minister van Economische Zaken. De appellanten hadden beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun verzoeken om een verklaring op basis van artikel 11 van de Wet op de Inkomstenbelasting 1964, met betrekking tot energie-investeringen. De procedures zijn gestart op 4 mei 2001, na de ontvangst van beroepschriften tegen besluiten van 29 maart 2001, waarin de bezwaren van appellanten tegen eerdere besluiten van 15 januari 2001 ongegrond zijn verklaard.
De kern van het geschil betreft de vraag of de appellanten op 11 november 1999 de verplichting zijn aangegaan tot de aankoop van een gasgestookt frituurtoestel, en of zij binnen de daarvoor geldende termijn van drie maanden een verzoek om verklaring hebben ingediend. Het College heeft vastgesteld dat de verplichtingen zijn aangegaan op de datum van ondertekening van het orderformulier, en dat de verzoeken om verklaring niet tijdig zijn ingediend. De appellanten stelden dat de koopovereenkomst pas definitief was na goedkeuring van een subsidieaanvraag door het energiebedrijf, maar het College oordeelde dat de verplichtingen reeds op 11 november 1999 waren aangegaan.
Het College heeft geoordeeld dat de verzoeken om verklaring terecht zijn afgewezen, omdat deze niet binnen de wettelijke termijn zijn ingediend. De beroepen van appellanten zijn ongegrond verklaard, en het College heeft geen termen aanwezig geacht voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van het naleven van de geldende regelgeving bij het indienen van verzoeken om een verklaring voor energie-investeringen.