ECLI:NL:CBB:2002:AD9636
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Proceskostenveroordeling
- M.A. van der Ham
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de vergunning voor kansspelautomaten in een dorpshuis met horecagelegenheid
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het Bedrijfsleven (CBB) op 13 februari 2002 uitspraak gedaan over de weigering van de burgemeester van gemeente C om appellant, exploitant van café A in dorpshuis A, een vergunning te verlenen voor het aanwezig hebben van twee kansspelautomaten. De procedure begon op 30 juli 2001, toen appellant beroep aantekende tegen het besluit van de burgemeester van 19 juni 2001, dat op zijn bezwaar tegen een eerder besluit van 12 september 2000 was genomen. Dit eerdere besluit weigerde de vergunning op basis van de Wet op de kansspelen, omdat het dorpshuis als een laagdrempelige inrichting werd aangemerkt.
De kern van het geschil draaide om de vraag of het café, dat zich in het dorpshuis bevond, als hoogdrempelige inrichting kon worden gekwalificeerd. Appellant voerde aan dat zijn café een zelfstandige horecavoorziening was, met eigen openingstijden en een eigen stroom bezoekers, en dat de toegang tot het café voldoende gescheiden was van de andere delen van het dorpshuis. De burgemeester stelde echter dat de inrichting als geheel, inclusief de gymzaal en andere ruimtes, als laagdrempelig moest worden beschouwd, wat de vergunningverlening voor kansspelautomaten uitsloot.
Het CBB oordeelde dat de burgemeester niet deugdelijk had gemotiveerd waarom het dorpshuis als laagdrempelige inrichting moest worden aangemerkt. Het College benadrukte dat de vergunning die aan appellant was verleend, niet automatisch betekende dat het café als de inrichting moest worden aangemerkt. Het CBB vernietigde het bestreden besluit en droeg de burgemeester op om opnieuw te beslissen op het bezwaar van appellant, met inachtneming van de overwegingen in de uitspraak. Tevens werd de burgemeester veroordeeld in de proceskosten van appellant en moest de gemeente het griffierecht vergoeden.