ECLI:NL:CBB:2001:AD7641

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
6 december 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 00/502
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing vergunning voor kansspelautomaten in Den Haag

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 6 december 2001 uitspraak gedaan in een beroepsprocedure die was ingesteld door appellant A, vertegenwoordigd door drs. D. Wareman, tegen de burgemeester van Den Haag, vertegenwoordigd door F.M.J. Schumans. De procedure begon op 13 juni 2000, toen appellant een beroepschrift indiende tegen een besluit van de burgemeester van 3 mei 2000. Dit besluit betrof de afwijzing van een aanvraag voor een vergunning voor het aanwezig hebben van twee kansspelautomaten, zoals geregeld in de Wet op de kansspelen.

De burgemeester had in zijn besluit op 15 december 1999 appellant een vergunning verleend voor één kansspelautomaat, maar de aanvraag voor de tweede automaat was geweigerd. De burgemeester hanteerde een beleid waarbij in laagdrempelige horeca-inrichtingen maximaal één kansspelautomaat mocht worden geplaatst. Appellant exploiteerde een horecagelegenheid in Den Haag en had bezwaar aangetekend tegen de afwijzing van zijn aanvraag.

Tijdens de zitting op 18 oktober 2001 werd het standpunt van beide partijen toegelicht. Het College overwoog dat de periode waarvoor de vergunning was aangevraagd, inmiddels was verstreken en dat appellant geen rechtens te honoreren belang meer had bij een uitspraak. De wettelijke regeling omtrent kansspelautomaten was inmiddels gewijzigd en er was geen schade aangetoond als gevolg van het bestreden besluit. Het College concludeerde dat het beroep van appellant niet-ontvankelijk was, zonder dat er termen waren voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak werd gedaan door mr. W.E. Doolaard, in aanwezigheid van mr. Th.J. van Gessel als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 6 december 2001.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
(zesde enkelvoudige kamer)
No. AWB 00/502 6 december 2001
29010
Uitspraak in de zaak van:
A, te Den Haag, appellant,
gemachtigde: drs. D. Wareman, werkzaam bij Wareman en Schulze Accountants en Belastingadviseurs, te Den Haag,
tegen
de burgemeester van Den Haag, verweerder,
gemachtigde: F.M.J. Schumans, werkzaam bij verweerder.
1. De procedure
Op 13 juni 2000 heeft het College van appellant een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 3 mei 2000.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar dat appellant heeft gemaakt tegen de afwijzing van zijn aanvraag om vergunning voor het aanwezig hebben van twee kansspelautomaten als bedoeld in de Wet op de kansspelen (hierna: de Wet).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend op 27 september 2000.
Op 18 oktober 2001 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden. Bij die gelegenheid hebben partijen hun standpunten doen toelichten door hun gemachtigden. Appellant is in persoon verschenen.
2. De grondslag van het geschil
Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- In de gemeente Den Haag is ten tijde hier van belang, bij verlening van een vergunning tot het aanwezig hebben van speelautomaten, door verweerder het beleid gevoerd dat in horeca-inrichtingen ten hoogste twee speelautomaten werden toegestaan, met dien verstande dat in een hoogdrempelige inrichting maximaal twee kansspelautomaten en in een laagdrempelige inrichting maximaal één kansspelautomaat mochten worden geplaatst.
- Appellant exploiteert een horecagelegenheid gevestigd aan de B, te Den Haag.
- Bij besluit van 15 december 1999 is de door appellant gevraagde vergunning voor de periode van 1 maart 1999 tot 1 maart 2000 voor één kansspelautomaat verleend en voor de tweede geweigerd. In dit besluit is de inrichting aangemerkt als laagdrempelige recreatie-inrichting.
- Tegen voormeld besluit heeft appellant tijdig een bezwaarschrift ingediend.
- Na een gehouden hoorzitting heeft verweerder, in overeenstemming met het door de Adviescommissie bezwaarschriften uitgebrachte advies, het bezwaar ongegrond verklaard.
3. De ontvankelijkheid van het beroep
Allereerst is de vraag aan de orde of appellant op dit moment nog een rechtens te honoreren belang heeft bij het verkrijgen van een uitspraak op zijn beroep. Het College overweegt in verband hiermee als volgt.
De periode waarop de gevraagde vergunning betrekking heeft - en volgens niet ontoelaatbaar te achten beleid kán hebben - loopt van 1 maart 1999 tot 1 maart 2000. Vaststaat dat gedurende bedoeld tijdvak - en zelfs in aansluiting daarop in ieder geval tot aan het tijdstip van de zitting van het College - twee kansspelautomaten in de inrichting aanwezig waren. De wettelijke regeling inzake het aanwezig hebben van kansspelautomaten is inmiddels gewijzigd en ook overigens is van schade als gevolg van het bestreden besluit niet gebleken. De slotsom moet derhalve zijn dat appellant geen belang meer heeft bij een beoordeling van zijn beroep.
Voorgaande overwegingen leiden tot het oordeel dat het beroep van appellant niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
4. De beslissing
Het College verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus gewezen door mr W.E. Doolaard in tegenwoordigheid van mr Th.J. van Gessel, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 6 december 2001.
w.g. W.E. Doolaard w.g. Th.J. van Gessel