ECLI:NL:CBB:2001:AD5260
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Hoger beroep
- R.R. Winter
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake vergunning voor concentratie tussen Essent Zuid B.V. en Edon Groep B.V. en de gevolgen voor de mededinging op de Nederlandse markt voor compostering van GFT-afval
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Essent Zuid B.V. en Edon Groep B.V. tegen een uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Rotterdam, waarin de rechtbank het beroep tegen een besluit van de directeur-generaal van de Nederlandse mededingingsautoriteit (dg-Nma) ongegrond verklaarde. De dg-Nma had op 20 oktober 1999 een vergunning verleend voor de concentratie tussen PNEM/MEGA Groep N.V. en N.V. EDON Groep, met als gevolg de oprichting van Essent N.V. De vergunning was echter onderworpen aan verschillende voorwaarden, waaronder het afstoten van belangen in bepaalde ondernemingen om een economische machtspositie te voorkomen die de mededinging op de markt voor compostering van GFT-afval zou belemmeren.
De verzoeksters stelden dat de verplichtingen die aan de vergunning waren verbonden hen zouden schaden, vooral omdat de activiteiten van de betrokken onderneming X4 verliesgevend waren. Ze vorderden een voorlopige voorziening om de verplichting tot afstoting van hun belang in X4 op te schorten totdat het College een definitieve beslissing zou nemen in het hoger beroep. De president van het College overwoog dat de verzoeksters niet voldoende hadden aangetoond dat de afstoting van X4 zou leiden tot onomkeerbare schade, en dat de economische machtspositie die door de concentratie zou ontstaan, de mededinging op de markt voor compostering van GFT-afval zou belemmeren. De president wees het verzoek om voorlopige voorziening af, met de overweging dat de belangenafweging niet in hun voordeel uitviel.
De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige afweging van mededingingsrechtelijke aspecten bij concentraties en de rol van de dg-Nma in het waarborgen van een gezonde concurrentie op de markt. De president concludeerde dat de dg-Nma terecht had geoordeeld dat de concentratie een significante belemmering van de mededinging zou veroorzaken, en dat de verzoeksters niet konden aantonen dat de afstoting van X4 hen onherstelbare schade zou berokkenen.