4. Het standpunt van verzoeksters
Verzoeksters hebben ter ondersteuning van hun verzoek om voorlopige voorziening verwezen naar hetgeen zij in bezwaar tegen de besluiten ten aanzien waarvan zij om een voorlopige voorziening hebben verzocht, hebben aangevoerd. Die bezwaren houden - samengevat - het volgende in.
AWB 01/200
Verweerder had, gelet op de artikelen 4:82 en 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) niet mogen volstaan met verwijzing naar de toepasselijke beleidsregels, maar had moeten onderzoeken of er aanleiding was daarvan af te wijken. Aldus heeft verweerder gehandeld in strijd met de in artikel 3:46 van de Awb neergelegde eis dat een besluit dient te berusten op een deugdelijke motivering.
Verweerder had de door de NRPK aangereikte gegevens betreffende de financiële positie van zelfstandige behandelcentra dienen te verifiëren en op basis daarvan een besluit moeten nemen.
Indien en voorzover in het aangevochten besluit tevens moet worden gelezen dat zelfstandige behandelcentra niet in aanmerking komen voor middelen die ter beschikking zijn gesteld voor het reduceren van wachtlijsten, is die beslissing niet conform de positie die de zelfstandige behandelcentra blijkens de toelichting bij de Regeling zelfstandige behandelcentra innemen. Bovendien is het besluit in zoverre discriminatoir.
Het aangevochten besluit is genomen in strijd met de eis dat een bestuursorgaan niet vooringenomen op een aanvraag beslist. Verweerder voert een beleid dat erop neerkomt dat zelfstandige behandelcentra in een financieel nadelige positie worden gehouden. Hieruit volgt dat in het onderhavige geval een besluit is genomen waarbij verweerder op onrechtmatige wijze van de aan hem toegekende bevoegdheden gebruik heeft gemaakt.
AWB 01/201
Het door de NRPK gewenste tarief dient ter dekking van kosten die daadwerkelijk worden gemaakt. Door het verzoek niet op die basis te beoordelen is verweerder afgeweken van de grondslag van de aanvraag een tarief vast te stellen en heeft aldus gehandeld in strijd met de Wet. Bovendien heeft verweerder de hem toekomende bevoegdheid gebruikt voor een ander doel dan waarvoor die bevoegdheid is toegekend: uit uitlatingen van een werknemer van verweerder blijkt dat verweerder geen middel onbenut laat om zelfstandige behandelcentra te benadelen.
Verweerder wist dat de NRPK, bekend zijnde met verweerders standpunt dat het tarief voor een eerste polikliniekbezoek niet aan zelfstandige behandelcentra kan worden toegekend omdat het voor ziekenhuizen is geïntroduceerd als objectieve registratiemaat voor de toepassing van de functiegerichte budgettering, niet uitsluitend met een verwijzing naar het voor ziekenhuizen geldende tarief een verzoek om vaststelling van een tarief heeft ingediend, maar dat zij aan dat verzoek een zelfstandige en door verweerder ook als zodanig te waarderen grondslag heeft meegegeven. Door toch te verwijzen naar de achtergrond van het tarief ten behoeve van ziekenhuizen, heeft verweerder aan het aangevochten besluit een motivering gegeven die niet aansluit bij het tariefverzoek. Aldus heeft verweerder gehandeld in strijd met de in artikel 3:46 van de Awb neergelegde eis dat een besluit dient te berusten op een deugdelijke motivering. Bovendien blijkt uit deze verwijzing dat verweerder vooringenomen is jegens zelfstandige behandelcentra.
Het aangevochten besluit is in strijd met het bepaalde in artikel 3:4, tweede lid, van de Awb; verweerder benadeelt de zelfstandige behandelcentra onevenredig door geen vergoeding vast te stellen voor activiteiten die daar consequent en standaard worden uitgevoerd. Voor die activiteiten, ter dekking waarvan het door de NRPK gevraagde tarief zou dienen, kan door de zelfstandige behandelcentra thans geen vergoeding worden gevraagd.
Hieraan hebben verzoeksters ter zitting - samengevat weergegeven - nog het volgende toegevoegd.
Onder de zelfstandige behandelcentra die de onderhavige verzoeken om voorlopige voorziening hebben ingediend, bevinden zich enerzijds centra die vrijwel uitsluitend van consulten afhankelijk zijn en anderzijds de 'oude' centra, waarvoor destijds een individueel kostentarief was vastgesteld. Eerstbedoelde zelfstandige behandelcentra doen vrijwel geen verrichtingen en deze centra hebben dan ook niets aan de voor zelfstandige behandelcentra vastgestelde kostentarieven, aangezien die tarieven uitsluitend verrichtingen betreffen. De tweede categorie zelfstandige behandelcentra is in inkomsten achteruit gegaan doordat in de tariefbesluiten met betrekking tot de honoraria van de medisch specialisten werd overgegaan van kosten-in naar kosten-out.
Verzoeksters hebben een daadwerkelijk spoedeisend belang: de financiële nood bij zelfstandige behandelcentra is ongekend hoog en door de aangevochten besluiten dreigen er onomkeerbare gevolgen, in de vorm van faillissementen van de zelfstandige behandelcentra, te ontstaan indien geen voorlopige voorzieningen worden getroffen. In dit verband wordt verwezen naar de producties die verzoeksters op 18 mei 2001 hebben overgelegd, te weten de brief van A van 15 december 2000 en de op de financiële positie van verzoeksters betrekking hebbende gegevens.
De toekenning van een tarief ter hoogte van het voor de ziekenhuizen geldende tarief voor eerste polikliniekbezoeken is de sleutel voor een oplossing van de financiële problemen van de zelfstandige behandelcentra. Van belang hierbij zijn de hiervoor bedoelde, in het kader van de voorlopige voorzieningsprocedure overgelegde, financiële gegevens, die overigens ook in bezwaar tegen de tariefbesluiten voor zelfstandige behandelcentra zijn overgelegd en door verweerder zonder deugdelijke motivering buiten beschouwing zijn gelaten.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Ingevolge het bepaalde in artikel 8: 81 van de Awb juncto artikel 19, eerste lid, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie kan, indien tegen een besluit bij het College beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep, bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Dienaangaande overweegt de president het volgende.
5.2 In de eerste plaats constateert de president dat de NRPK thans geen representatieve organisatie is als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet, zodat toewijzing van de verzoeken om voorlopige voorziening te haren aanzien reeds hierom niet mogelijk is.
5.3 Ter zake van de verzoeken om voorlopige voorziening van de overige verzoekers overweegt de president als volgt.
5.3.1 Vast staat dat de belangen van verzoeksters louter financieel van aard zijn. Zoals de president al meermalen heeft overwogen, zijn dergelijke belangen op zichzelf geen reden om te oordelen dat sprake is van omstandigheden die nopen tot het treffen van een voorlopige voorziening. Hiervoor zou eerst aanleiding kunnen zijn, zo volgt uit de uitspraak van de president van 20 december 1996, nr. 96/1024/074/089 (UCB 1996/113), indien sprake is van een financiële noodsituatie waarin verzoeksters als gevolg van de door hen aangevochten besluiten van 13 februari 2001 zijn komen te verkeren.
Ter staving van hun stelling dat ten gevolge van die besluiten de financiële nood bij zelfstandige behandelcentra ongekend hoog is en er zelfs onomkeerbare gevolgen, in de vorm van faillissementen dreigen te ontstaan, hebben verzoeksters op 18 mei 2001 cijfermatige gegevens overgelegd aangaande de bij hen over het jaar 2000 te verwachten bedrijfsresultaten. Naar het voorlopig oordeel van de president is op basis van deze gegevens evenwel niet, althans onvoldoende, aannemelijk geworden dat de door verzoeksters gestelde financiële problemen nu juist door de gewraakte besluiten van
13 februari 2001 worden veroorzaakt.
5.3.2 Ter zitting is veeleer aannemelijk geworden dat verzoeksters, die zich kennelijk onderscheiden van andere zelfstandige behandelcentra, in die zin dat zij ofwel vrijwel uitsluitend afhankelijk zijn van consulten, ofwel behoren tot de oude categorie zelfstandige behandelcentra waarvoor destijds een individueel kostentarief was vastgesteld, zich thans in een situatie bevinden waarin onduidelijkheid bestaat met betrekking tot de kostenstructuur van zelfstandige behandelcentra. Om hier meer inzicht in te verkrijgen, zodat kan worden beoordeeld of de voor zelfstandige behandelcentra vastgestelde tarieven eventueel aanpassing behoeven, heeft verweerder binnen het ECD-onderzoek, waartoe de minister van VWS opdracht heeft gegeven, een onderzoek laten verrichten naar de werkelijke kosten van deze centra. Van belang hierbij is dat de uitkomsten van dit onderzoek op korte termijn beschikbaar zullen zijn en dat deze uitkomsten naar verwachting nog aan de orde zullen komen tijdens het, op handen zijnde, technisch overleg over tarieven voor zelfstandige behandelcentra, waarvoor de NRPK is uitgenodigd, en tijdens de voor 1 juni 2001 geplande hoorzitting in het kader van de bezwaarschriften-procedure.
Alles overziend moet de conclusie zijn dat, gezien de onduidelijke kostenstructuur van zelfstandige behandelcentra, de uitkomsten van het ECD-onderzoek betreffende de kostenstructuur van zelfstandige behandelcentra onontbeerlijk zijn voor de beoordeling van de onderhavige tariefverzoeken. De president volgt verzoeksters dan ook niet waar zij stellen dat hetgeen zij tot nu toe aan (financiële) gegevens hebben verstrekt, voor verweerder aanleiding had moeten zijn de onderhavige tariefverzoeken in te willigen.
5.3.3 Wat betreft het betoog van verzoeksters dat de besluiten ten aanzien waarvan de verzoeken om voorlopige voorziening zijn gedaan een deugdelijke motivering ontbeert, overweegt de president, in het voetspoor van vaste jurisprudentie op dit punt, als volgt.
Het enkele bestaan van motiveringsgebreken en mogelijke onvolkomenheden in de voorbereiding van verweerders besluiten brengt het treffen van een voorlopige voorziening hier op zichzelf niet dichterbij. Al aangenomen immers dat een op die punten bestaand gebrek, door verweerder bij de beslissingen op de bezwaarschriften niet of onvoldoende zou worden hersteld, maakt het vorenoverwogene het in ieder geval thans niet voldoende waarschijnlijk dat door de bodemrechter met een voor verzoeksters - in die procedure appellanten - materieel gunstig gevolg op eventuele tegen zodanige besluiten in te stellen beroepen zal worden beslist.
5.4 Gelet op het vorenoverwogene komt de president tot de conclusie dat, nu niet, althans onvoldoende, is gebleken dat nu juist als gevolg van de aangevochten besluiten van
13 februari 2001 de door verzoeksters gestelde financiële nood zo hoog is dat voorafgaande aan de beslissingen op bezwaar verstrekkende voorzieningen als door verzoeksters gevraagd zouden moeten worden getroffen, alsmede gezien de thans bestaande - mogelijk in het kader van de bezwaarschriftprocedure tot klaarheid te brengen - onduidelijkheden met betrekking tot de kostenstructuur van verzoeksters, de verzoeken om voorlopige voorziening moeten worden afgewezen.
5.5 Voor een veroordeling van een der partijen in de proceskosten met toepassing van artikel 8:75 Awb ziet de president geen aanleiding.