ECLI:NL:CBB:2001:AB1282

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
21 maart 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 00/589
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit inzake heffing op grond van de Verordening Heffingen Konijnenhouderij 1998

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 21 maart 2001 uitspraak gedaan in een beroepsprocedure die was ingesteld door appellant A, tegen het Productschap voor Pluimvee en Eieren. De procedure begon op 12 juli 2000, toen appellant een beroepschrift indiende tegen een besluit van verweerder van 5 juli 2000. Dit besluit betrof de beslissing op het bezwaar van appellant tegen een heffing die was opgelegd aan de Maatschap A en C te D, op basis van de Verordening Heffingen Konijnenhouderij 1998. De heffing was opgelegd bij aanslag van 9 november 1999.

Het College heeft in zijn beoordeling gekeken naar de rechtsgeldigheid van de heffingen en de inwerkingtreding van de verordening. In de uitspraak van 25 oktober 2000 had het College al geoordeeld dat heffingen alleen rechtsgeldig kunnen worden opgelegd als de verordening op het moment van oplegging verbindende kracht heeft. De verordening in kwestie was op 10 december 1998 vastgesteld en trad in werking op de eerste dag van de kalendermaand na publicatie in het Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie. Dit betekende dat de verordening terugwerkte tot 1 januari 1998, maar het College oordeelde dat dit niet betekende dat de heffing die vóór de inwerkingtreding was opgelegd, alsnog op een verbindende verordening kon berusten.

Gelet op deze overwegingen verklaarde het College het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit, waarbij de aanslag van 9 november 1999 was gehandhaafd. Tevens werd bepaald dat verweerder opnieuw moest beslissen op het bezwaarschrift van appellant, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. Het College gelastte ook dat het door appellant betaalde griffierecht van 225 gulden door verweerder aan hem werd vergoed. Belanghebbenden hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na verzending van de uitspraak gemotiveerd verzet te doen bij het College.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
(derde enkelvoudige kamer)
No. AWB 00/589 21 maart 2001
4296
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
tegen
het Productschap voor Pluimvee en Eieren, te Rijswijk, verweerder.
1. De procedure
Op 12 juli 2000 heeft het College van appellant een beroepschrift ontvangen, waarbij
beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 5 juli 2000.
Bij dat besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar, dat appellant had gemaakt tegen de
bij aanslag van 9 november 1999 aan de Maatschap A en C te D opgelegde heffing op
grond van de Verordening Heffingen Konijnenhouderij 1998.
2. De beoordeling
In het Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie van 26 november 1999 is gepubliceerd de op
10 december 1998 door verweerder vastgestelde Verordening Heffingen Konijnenhouderij
1998.
In artikel 9, tweede lid, van deze verordening is bepaald dat de verordening in werking
treedt op de eerste dag van de kalendermaand na dagtekening van het Verordeningenblad
Bedrijfsorganisatie, waarin zij wordt geplaatst en dat zij terug werkt tot 1 januari 1998.
In de uitspraak van 25 oktober 2000, gepubliceerd in JB 2000/356, heeft het College
geoordeeld dat heffingen als hier aan de orde slechts rechtsgeldig kunnen worden opgelegd
indien de verordening, waarin zij hun grond vinden, verbindende kracht heeft op het
tijdstip waarop de oplegging plaatsvindt.
Het College heeft daarbij geoordeeld dat het feit, dat aan een verordening terugwerkende
kracht gegeven is tot een datum, gelegen voorafgaand aan het tijdstip van
inwerkingtreding, niet meebrengt dat een oplegging, die heeft plaatsgevonden v¢¢r dat
tijdstip, dientengevolge alsnog op een verbindende verordening berust.
Gelet op het vorenstaande is het beroep kennelijk gegrond en komt het bestreden besluit,
waarbij de - gelet op het vorenstaande onterecht opgelegde - aanslag van 9 november 1999
is gehandhaafd, voor vernietiging in aanmerking.
Het College overweegt tenslotte, dat verweerder appellant het door hem betaalde
griffierecht dient te vergoeden. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten
is het College niet gebleken.
3. De beslissing
Het College:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder opnieuw beslist op het bezwaarschrift van appellant met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- gelast dat het door appellant gestorte griffierecht ad fl. 225,-- (zegge: tweehonderdvijfentwintig gulden) door verweerder aan hem wordt vergoed.
Aldus gewezen door mr W.E. Doolaard, in tegenwoordigheid van mr Th.J. van Gessel, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2001.
w.g. W.E. Doolaard w.g. Th.J. van Gessel
Een belanghebbende kan tegen deze uitspraak ingevolge artikel 8:55 van de Algemene wet
bestuursrecht binnen 6 weken na de dag van verzending gemotiveerd verzet doen bij het
College, door middel van een ondertekend verzetschrift. De indiener kan daarbij vragen in
de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.