202300385/1/A3.
Datum uitspraak: 12 maart 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Dordrecht,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 1 december 2022 in zaak nr. 22/961 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Procesverloop
Bij besluit van 25 augustus 2021 heeft de minister een verzoek van [appellant] op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) afgewezen en medegedeeld dat het College ter beoordeling van geneesmiddelen (hierna: het CBG) het verzoek van [appellant] in behandeling heeft genomen.
Bij besluit van 17 januari 2022 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 december 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 17 januari 2022 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dit besluit in stand blijven.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 19 februari 2025, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. J.A. ter Schure en R. Sahin, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] heeft de minister op grond van de Wob verzocht om openbaarmaking van:
- een afschrift van de vergunningsaanvraag voor Pfizer-Biontech Tozinameran en de daarbij horende afgegeven voorlopige vergunning toelating handelsmarkt;
- een afschrift van de vergunningsaanvraag voor Moderna CX024414 en de daarbij horende afgegeven voorlopige vergunning toelating handelsmarkt;
- een afschrift van de vergunningsaanvraag voor Astrazeneca/Vaxzevria CHADOX1 en de daarbij horende afgegeven voorlopige vergunning toelating handelsmarkt;
- een afschrift van de vergunningsaanvraag voor Janssen AD26.COV2.S en daarbij horende afgegeven voorlopige vergunning toelating handelsmarkt.
Besluitvorming
2. De minister heeft het verzoek afgewezen, omdat hij niet over documenten beschikt waarop het verzoek is gericht. Verder heeft de minister [appellant] medegedeeld dat het CBG heeft bevestigd dat het Wob-verzoek van [appellant] daar in behandeling is, omdat de gevraagde documenten bij het CBG zouden moeten berusten. Het CBG is namelijk de instantie die vergunningaanvragen voor vaccins in behandeling neemt. In bezwaar heeft de minister het primaire besluit gehandhaafd.
Uitspraak rechtbank
3. De rechtbank heeft het besluit van 17 januari 2022 vernietigd, omdat dit besluit ondeugdelijk is gemotiveerd. Maar de rechtbank heeft de rechtsgevolgen van dit besluit in stand gelaten, omdat de minister met zijn toelichting op de zitting het motiveringsgebrek heeft hersteld.
Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat de mededeling van de minister dat de gevraagde documenten niet onder hem berusten, niet ongeloofwaardig is en dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat bepaalde documenten toch onder de minister berusten.
Hoger beroep
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de mededeling van de minister dat de gevraagde documenten niet onder hem berusten, niet ongeloofwaardig is en dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat bepaalde documenten toch onder de minister berusten. Hij stelt zich op het standpunt dat hij wel aannemelijk heeft gemaakt dat de vergunningaanvragen onder de minister berusten.
4.1. Procesbelang is het belang dat een belanghebbende heeft bij de uitkomst van een procedure. Daarbij gaat het erom of het doel dat de belanghebbende voor ogen staat, met het rechtsmiddel kan worden bereikt en voor de belanghebbende van feitelijke betekenis is. In beginsel heeft een belanghebbende die opkomt tegen een besluit, belang bij een beoordeling van zijn bezwaar of beroep, tenzij vast komt te staan dat ieder belang bij de procedure ontbreekt of is komen te vervallen (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 9 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3415). 4.2. [appellant] heeft in zijn hogerberoepschrift twee maal gemeld dat hij ondertussen op een andere wijze in het bezit is gekomen van de door hem opgevraagde afschriften van de vergunningaanvragen. Daarnaast heeft de minister op de zitting van de Afdeling toegelicht dat [appellant] ook bij het CBG op grond van de Wob heeft verzocht om de afschriften van de vergunningaanvragen en dat het CBG op dit verzoek heeft beslist. Ook heeft de minister op de zitting toegelicht dat de door [appellant] verzochte informatie te vinden is in een openbare database en dus al openbaar is gemaakt. De Afdeling stelt op basis van het hogerberoepschrift van [appellant] en de toelichting van de minister op de zitting bij de Afdeling vast dat de door [appellant] opgevraagde informatie al openbaar is en dat [appellant] in het bezit is van deze informatie. Het procesbelang van [appellant] is hiermee komen te vervallen. Het hoger beroep is daarom niet-ontvankelijk.
Conclusie
5. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.
6. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. C.M. Wissels en mr. M. den Heyer, leden van de meervoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Y. Soffner, griffier.
w.g. Van Altena
voorzitter
w.g. Soffner
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2025
818-1031