202406747/1/A2.
Datum uitspraak: 15 januari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend in [woonplaats],
appellante,
en
het college van beroep voor de examens van Hogeschool Inholland (hierna: het college),
verweerder.
Procesverloop
Bij beslissing van 15 juli 2024 heeft de directeur van het domein Onderwijs & Innovatie (hierna: de directeur) [appellante] een bindend negatief studieadvies (hierna: BNSA) voor de bacheloropleiding Leraar Basisonderwijs gegeven.
Bij beslissing van 19 september 2024 heeft het college het door [appellante] daartegen ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze beslissing heeft [appellante] beroep bij de Afdeling ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op zitting behandeld op 19 december 2024, waar [appellante], bijgestaan door haar vader, digitaal aan de zitting heeft deelgenomen, en het college, vertegenwoordigd door P. de Vries, is verschenen. Verder is ter zitting de directeur, vertegenwoordigd door [gemachtigde], gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellante] is in het studiejaar 2023-2024 gestart met de duale bacheloropleiding Leraar Basisonderwijs. In dit eerste studiejaar heeft zij geen studiepunten behaald, waardoor zij niet heeft voldaan aan de minimumnorm van 50 van de 60 studiepunten. Ook heeft zij de toelatingstoetsen Natuur & Techniek en Aardrijkskunde (hierna: de toelatingstoetsen) niet succesvol afgerond. Om deze redenen heeft [appellante] een BNSA gekregen. Het college heeft dit BNSA in stand gelaten.
Beroep
2. [appellante] is het niet eens met de beslissing van het college. Zij voert aan dat problemen op haar werk een grote invloed op haar hebben gehad en haar studievoortgang hebben belemmerd. Verder stelt zij dat zij door miscommunicatie met haar leercoach geen herkansing heeft gekregen voor haar toelatingstoetsen. Het college heeft om deze redenen ten onrechte het BNSA in stand gelaten. [appellante] voert tot slot aan dat het college niet alle stukken heeft meegenomen in de beslissing. De beslissing van het college was namelijk op 23 september 2024 al verzonden, terwijl zij nog tot die datum de mogelijkheid had gekregen om te reageren op het verweerschrift van de directeur.
Beoordeling
3. Niet in geschil is dat [appellante] niet voldoet aan de eisen, vermeld in de artikelen 56 en 57 van de Onderwijs- en Examenregeling van de opleiding, om een positief bindend studieadvies te krijgen. In geschil is de vraag of de directeur, gelet op de persoonlijke omstandigheden van [appellante], had moeten afzien van het geven van een BNSA.
3.1. Het college heeft zich naar het oordeel van de Afdeling terecht op het standpunt gesteld dat de aangedragen persoonlijke omstandigheden voor de directeur geen aanleiding hadden hoeven zijn om geen BNSA af te geven. Het college heeft hierbij terecht in aanmerking genomen dat [appellante] geen enkele van de benodigde studiepunten heeft behaald, de toelatingstoetsen niet heeft behaald en dat de decaan de persoonlijke omstandigheden als onvoldoende zwaarwegend heeft aangemerkt. De Afdeling volgt het college in zijn standpunt dat niet aannemelijk is dat de door [appellante] aangedragen persoonlijke omstandigheden van wezenlijke invloed zijn geweest op haar studie. Dat er sprake is geweest van miscommunicatie met betrekking tot de herkansingen van de toelatingstoetsen maakt dit niet anders. Zowel het niet behalen van de benodigde studiepunten als het behalen van de toelatingstoetsen is namelijk op zichzelf voldoende voor een BNSA. Daarbij worden de toelatingstoetsen landelijk georganiseerd en is de opleiding daarvoor niet verantwoordelijk.
Het betoog slaagt niet.
3.2. De zitting van het college heeft plaatsgevonden op 19 september 2024. Gezien het zittingsverslag heeft [appellante] het verweerschrift van de directeur niet vooraf ontvangen. In het zittingsverslag staat dat het verweerschrift per e-mail aan [appellante] wordt toegezonden, waarna zij haar schriftelijke reactie kan indienen binnen een termijn van twee weken, en het college deze reactie in overweging zal nemen bij de definitieve besluitvorming. [appellante] heeft in beroep aangegeven dat het verweerschrift tijdens de zitting aan haar is gemaild. Op de zitting van de Afdeling is duidelijk geworden dat [appellante] haar reactie op het verweerschrift op 23 september 2024 in de vroege ochtend heeft gemaild, dat haar reactie diezelfde ochtend via e-mail is doorgestuurd naar alle leden van het college en dat later die dag de beslissing is genomen. Dat de beslissing al zo kort na de reactie van [appellante] kon worden genomen, komt omdat de directeur geen reden heeft gezien om te reageren op de reactie van [appellante]. Daarbij heeft het college aangegeven dat de datum van de hoorzitting altijd wordt genoteerd als de beslissingsdatum omdat standaard direct na de hoorzitting de zaak wordt nabesproken. Dat was hier anders en is dus verkeerd gegaan. De Afdeling acht het aannemelijk dat in dit geval per ongeluk de verkeerde datum op de beslissing is gezet en dat de reactie van [appellante] op het verweerschrift bij de beslissing is betrokken.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
4. Het beroep is ongegrond.
5. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, griffier.
w.g. Wissels
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. De Vink
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2025
154-1090