ECLI:NL:RVS:2025:953
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep vreemdeling tegen niet in behandeling nemen aanvraag verblijfsvergunning asiel
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, dat op 25 november 2024 is genomen. De minister heeft de aanvraag van de vreemdeling om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen. De rechtbank heeft op 31 januari 2025 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. C.M.G.M. Raafs, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. De Raad van State heeft op 10 maart 2025 uitspraak gedaan in deze zaak.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar overwegingen aangegeven dat de minister op 7 februari 2025 de overdrachtstermijn voor de vreemdeling op grond van de Dublinverordening heeft verlengd tot achttien maanden. De minister heeft dit verlengingsbesluit op 25 februari 2025 aan de Afdeling meegedeeld. De Raad van State heeft vastgesteld dat partijen belang hebben bij de behandeling van het hoger beroep, maar heeft geen oordeel gegeven over de rechtmatigheid van het verlengingsbesluit.
Het hoger beroep is ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd. De Raad van State heeft geoordeeld dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.