ECLI:NL:RVS:2025:876

Raad van State

Datum uitspraak
5 maart 2025
Publicatiedatum
5 maart 2025
Zaaknummer
202407714/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Negatief bindend studieadvies en administratief beroep Hogeschool Utrecht

In deze zaak gaat het om een negatief bindend studieadvies (BSA) dat is uitgebracht door de examencommissie van het Institute for Life Sciences & Chemistry aan een appellant die in het eerste jaar van de voltijdopleiding Life Sciences aan de Hogeschool Utrecht zit. De appellant heeft door problemen met het openbaar vervoer niet deel kunnen nemen aan de theorietoetsen van het vak Inleiding celbiologie, maar kreeg na een verzoek een derde kans aangeboden. Ondanks deze kans heeft de appellant niet voldaan aan de BSA-norm van 45 ECTS, aangezien zij aan het einde van het studiejaar slechts 40 ECTS had behaald. Hierop heeft de examencommissie een negatief BSA afgegeven.

De appellant heeft op 19 augustus 2024 administratief beroep ingesteld tegen dit negatieve BSA, maar het college van beroep voor de examens (CBE) heeft dit beroep op 10 december 2024 niet-ontvankelijk verklaard. De appellant betoogt dat het CBE ten onrechte niet heeft beslist op haar administratief beroepschrift en dat de termijnoverschrijding voor het indienen van een nieuw beroepschrift verschoonbaar is. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 27 januari 2025, waarbij de appellant en het CBE aanwezig waren.

De Afdeling oordeelt dat de administratief beroepsprocedure tegen de beslissing van 10 juli 2024 was beëindigd door de acceptatie van het schikkingsvoorstel door de appellant. Dit betekent dat het administratief beroepschrift van 25 oktober 2024 als een nieuw beroepschrift moet worden beschouwd, dat buiten de wettelijke termijn is ingediend. De Afdeling verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de beslissing van het CBE om het administratief beroep niet-ontvankelijk te verklaren.

Uitspraak

202407714/1/A2.
Datum uitspraak: 5 maart 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
en
het college van beroep voor de examens van de Hogeschool Utrecht (hierna: het CBE),
verweerder.
Procesverloop
Bij beslissing van 10 juli 2024 heeft de examencommissie van het Institute for Life Sciences & Chemistry (hierna: de examencommissie) aan [appellant] een negatief bindend studieadvies (BSA) uitgebracht.
Bij beslissing van 10 december 2024 heeft het CBE het door [appellant] daartegen ingestelde administratief beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze beslissing heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het CBE heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en het CBE hebben ieder een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 27 januari 2025, waar [appellant], bijgestaan door [gemachtigde], beiden via een videoverbinding, en het CBE, vertegenwoordigd door mr. J. Ferrero, zijn verschenen. Op de zitting is ook de examencommissie, vertegenwoordigd door dr. J.S.L.M. Nottet, gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1.       [appellant] zit in het eerste jaar van de voltijdsopleiding Life Sciences aan de Hogeschool Utrecht. Daarvoor geldt een BSA-norm van 45 ECTS (hierna ook: de studievoortgangsnorm). Vanwege problemen met het openbaar vervoer heeft zij niet deel kunnen nemen aan zowel de eerste als de tweede kans voor de theorietoets van het vak Inleiding celbiologie (hierna: het vak). De examencommissie heeft [appellant] na een verzoek daartoe een derde kans aangeboden voor het vak. Daarvoor heeft zij een onvoldoende gehaald. Aan het einde van het eerste studiejaar heeft [appellant] 40 ECTS behaald, waardoor zij niet voldoet aan de studievoortgangsnorm. De examencommissie heeft daarom een negatief BSA uitgebracht.
2.       [appellant] heeft op 19 augustus 2024 administratief beroep ingesteld tegen het aan haar uitgebrachte negatief BSA, waarna een minnelijk schikkingsgesprek heeft plaatsgevonden. De examencommissie heeft naar aanleiding van dat gesprek het schikkingsvoorstel gedaan dat [appellant] een extra kans krijgt voor het vak zodat zij alsnog kan voldoen aan de studievoortgangsnorm. Dit schikkingsvoorstel heeft zij geaccepteerd. Voor die extra kans heeft [appellant] vervolgens een onvoldoende gehaald. Het negatief BSA is daarom blijven staan. [appellant] heeft op 25 oktober 2024 opnieuw administratief beroep ingesteld.
Beslissing van het CBE
3.       Het CBE heeft het administratief beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Daarbij heeft het CBE zich op het standpunt gesteld dat met het bereiken van een minnelijke schikking de administratief beroepsprocedure tegen de beslissing van 10 juli 2024 was beëindigd. Het administratief beroepschrift van 25 oktober 2024 tegen de beslissing van 10 juli 2024 was dus een nieuw administratief beroep. Omdat de termijn voor het indienen van administratief beroep tegen de beslissing van 10 juli 2024 eindigde op 21 augustus 2024, en het bereiken van een minnelijke schikking geen opschorting of verlenging van de beroepstermijn met zich meebrengt, is het op 25 oktober ingediende administratief beroepschrift buiten de wettelijke beroepstermijn van zes weken en daarmee niet tijdig ingediend, aldus het CBE.
Beroep
4.       [appellant] betoogt dat het CBE ten onrechte niet heeft beslist op het administratief beroepschrift van 19 augustus 2024. Met het akkoord op het schikkingsvoorstel was de administratief beroepsprocedure nog niet beëindigd, omdat zij het administratief beroepschrift niet heeft ingetrokken. Het administratief beroepschrift van 25 oktober 2024 moet in dat verband worden beschouwd als een aanvullend beroepschrift. Daarnaast heeft [appellant] beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op het administratief beroep van 19 augustus 2024.
Verder betoogt [appellant] dat, voor zover de Afdeling van oordeel zou zijn dat het administratief beroepschrift te laat is ingediend, het CBE er ten onrechte aan voorbij is gegaan dat de termijnoverschrijding voor het indienen van het administratief beroepschrift van 25 oktober 2024 verschoonbaar is. Verder heeft er ten onrechte geen minnelijk schikkingsgesprek plaatsgevonden in die procedure.
Beoordeling van het beroep
4.1.    De zaak spitst zich toe op de vraag of de administratief beroepsprocedure tegen de beslissing van 10 juli 2024 was beëindigd doordat [appellant] het schikkingsvoorstel heeft geaccepteerd.
4.2.    De Afdeling is van oordeel dat het CBE zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de administratief beroepsprocedure tegen de beslissing van 10 juli 2024 was beëindigd. Op 3 september 2024 heeft het minnelijke schikkingsgesprek over het negatief BSA plaatsgevonden. In een document met schriftelijke informatie over de procedure in bezwaar en administratief beroep dat [appellant] voorafgaand aan dat gesprek heeft ontvangen, staat dat het accepteren van het schikkingsvoorstel betekent dat de administratief beroepsprocedure wordt beëindigd. In het schikkingsgesprek heeft [appellant] het schikkingsvoorstel mondeling geaccepteerd. Vervolgens heeft het HU-Loket Rechtsbescherming Studenten (hierna: HU-loket) namens de examencommissie op 9 september 2024 het schikkingsvoorstel ter bevestiging digitaal aan [appellant] voorgelegd. In dat bericht staat: "U wordt verzocht om aan te geven of er een onderlinge oplossing (een minnelijke schikking) tot stand is gekomen. Als er een minnelijke schikking tot stand is gekomen dan sluit het HU-Loket het beroepsdossier." Het schikkingsvoorstel heeft [appellant] op 15 september 2024 schriftelijk geaccepteerd. Op 16 september 2024 heeft het HU-loket bevestigd dat de administratief beroepsprocedure door het accepteren van het schikkingsvoorstel is beëindigd.
4.3.    [appellant] wist dus of behoorde te weten dat het accepteren van het schikkingsvoorstel tot gevolg had dat de administratief beroepsprocedure zou worden beëindigd. Desondanks heeft zij het schikkingsvoorstel geaccepteerd. Daarmee heeft [appellant] het administratief beroepschrift  feitelijk ingetrokken. Daarbij komt dat [appellant] niet eerder dan op 25 oktober 2024 heeft laten weten dat zij de administratief beroepsprocedure wilde voortzetten. Pas nadat zij zelf uitvoering had gegeven aan het schikkingsvoorstel, en nadat zij een onvoldoende had behaald voor de herkansing, heeft zij opnieuw administratief beroep ingesteld tegen de beslissing van 10 juli 2024.
4.4.    Omdat de administratief beroepsprocedure tegen de beslissing van 10 juli 2024 door de aanvaarding van het schikkingsvoorstel feitelijk is beëindigd, is die beslissing in rechte komen vast te staan. Het op 25 oktober 2024 ingediende administratief beroepschrift is daarom geen aanvullend administratief beroepschrift, maar een nieuw administratief beroepschrift. Het CBE heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat dit beroepschrift buiten de wettelijke termijn van zes weken is ingediend. Niet is gebleken van omstandigheden waardoor die termijnoverschrijding verschoonbaar moet worden geacht. Het CBE heeft het administratief beroep  terecht kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Om die reden was een nieuw schikkingsgesprek niet aan de orde. Het betoog slaagt niet.
Conclusie
5.       Het beroep is ongegrond.
6.       Het CBE hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Rijsdijk, griffier.
w.g. Minderhoud
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Rijsdijk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2025
284-1062