202400045/1/R3.
Datum uitspraak: 5 maart 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellante sub 1]., gevestigd in Rotterdam,
2. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], wonend in Rotterdam,
appellanten,
en
1. het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam,
2. de raad van de gemeente Rotterdam,
verweerders.
Procesverloop
Bij besluit van 7 en 9 november 2023 heeft de raad het bestemmingsplan "RIVA" vastgesteld.
Bij besluit van 15 november 2023 heeft het college een omgevingsvergunning verleend aan Scheepmakershaven Rotterdam B.V. voor het bouwen van een woongebouw met kantoor en commerciële ruimten. Daarnaast is de omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten ‘handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening’, ‘slopen op grond ruimtelijke regels’ en ‘uitrit aanleggen of veranderen’.
De besluiten zijn gecoördineerd voorbereid en bekendgemaakt met toepassing van artikel 3.30 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) en de Coördinatieverordening Rotterdam 2017.
Tegen deze besluiten hebben [appellante sub 1]. en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] beroep ingesteld.
Het college en de raad hebben gezamenlijk een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (hierna: STAB) heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht. Scheepmakershaven B.V. heeft haar zienswijze daarop naar voren gebracht.
Scheepmakershaven B.V. heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 10 februari 2025, waar [appellante sub 1]., vertegenwoordigd door [gemachtigde A], bijgestaan door mr. R.H.M. Sipman, advocaat te Baarn, en de raad en het college, vertegenwoordigd door mr. E. van Lunteren, mr. A.J.J. van der Vlist, R. van Wietingen, mr. M. Himbaza-Zee en M.J.C. de Kocht, zijn verschenen. Ook is Scheepmakershaven Rotterdam B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde B] en [gemachtigde C], bijgestaan door mr. C.J. Visser, advocaat te Rotterdam, op de zitting als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden.
1.1. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 14 oktober 2022 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening en de Crisis- en herstelwet, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
1.2. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 14 april 2022. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2. Scheepmakershaven Rotterdam B.V. wil aan de Scheepmakershaven 27, 28 en 29 en Bierstraat 12, 14, 16 en 18 in Rotterdam een woongebouw met 56 woningen, kantoorruimte en commerciële ruimten in de plint realiseren. Het betreft een gebouw van 20 bovengrondse bouwlagen, van ongeveer 65 m hoog. In het gebouw wordt in 4 bouwlagen parkeergelegenheid gerealiseerd: fietsparkeren op de begane grond, en op de eerste tot en met de derde verdieping autoparkeren. Voor de ontwikkeling moet een groot deel van de bestaande bebouwing gesloopt worden. Het project staat bekend onder de naam "RIVA". Om de ontwikkeling mogelijk te maken is het plan vastgesteld en de omgevingsvergunning verleend.
[appellante sub 1]. en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] zijn gevestigd dan wel woonachtig in de omgeving van het plangebied. Zij kunnen zich niet met het plan en de verleende omgevingsvergunning verenigen.
Toetsingskader bestemmingsplan
3. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Beroep [appellante sub 1].
Aantal woningen
4. [appellante sub 1] betoogt dat het plan voorziet in een onbepaald aantal woningen. Er is namelijk alleen in de gebruiksregels opgenomen dat maximaal 56 woningen zijn toegestaan. Er is volgens [appellante sub 1] ten onrechte geen bouwregel opgenomen die een beperking aanbrengt in het aantal woningen dat mag worden gebouwd.
4.1. Artikel 3.1, aanhef en onder a, van de planregels luidt:
"De voor 'Centrum - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wonen, uitsluitend op de verdiepingen, met inachtneming van het bepaalde in lid 3.3.1 onder 1;"
Artikel 3.3.1 luidt:
"3.3 specifieke gebruiksregels
3.3.1 woningen
1. Binnen de bestemming 'Centrum - 2' zijn maximaal 56 woningen toegestaan.
2. Woningen mogen mede worden gebruikt voor de uitoefening van een aan huis gebonden beroep of bedrijf, mits:
[…]."
4.2. De Afdeling is van oordeel dat het opnemen van het maximum aantal woningen in de gebruiksbepalingen voldoende borgt dat er maximaal 56 woningen zullen worden gebouwd. Bij aanvraag van een omgevingsvergunning wordt getoetst of het bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan. De verleende omgevingsvergunning voor het project RIVA heeft betrekking op 56 woningen. Als er een (nieuwe) omgevingsvergunning wordt aangevraagd voor meer dan 56 woningen, is dat in strijd met de gebruiksregels en kan de omgevingsvergunning voor bouwen niet op basis van het bestemmingsplan worden verleend.
Het betoog slaagt niet.
Hinder uitvoeringsfase
5. [appellante sub 1] betoogt dat ernstige hinder zal ontstaan in de uitvoeringsfase van het project. Zij vreest voor de bereikbaarheid van haar kantoor en mogelijke geluidhinder. Anders dan de plantoelichting vermeldt, is [appellante sub 1] niet uitgenodigd om het plan met de initiatiefnemer te bespreken. Het is [appellante sub 1] duidelijk dat deze aspecten tijdens de uitvoering zelf worden getoetst. Niettemin zou zij graag zien dat haar zorgen over deze aspecten worden weggenomen.
5.1. Wat [appellante sub 1] heeft aangevoerd over overlast tijdens de bouwwerkzaamheden heeft geen betrekking op het plan zelf, maar op de uitvoering daarvan. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van 11 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3124, onder 7.2), maken uitvoeringsaspecten geen onderdeel uit van het besluitvormingsproces over de ruimtelijke keuze en hoeven deze daarom niet te worden betrokken bij de vaststelling van het plan. Ze zijn bij de beoordeling van het besluit tot het vaststellen van het bestemmingsplan dan ook niet onderwerp van toetsing door de Afdeling. De Afdeling ziet in wat [appellante sub 1] naar voren heeft gebracht over de gevolgen van de bouwwerkzaamheden geen bijzondere omstandigheden die aanleiding geven om tot een andere conclusie te komen. In wat [appellante sub 1] over de uitvoering van het project heeft aangevoerd ziet de Afdeling ook geen aanleiding voor het oordeel dat het college de omgevingsvergunning niet had mogen verlenen. Het betoog slaagt niet.
Parkeren
6. [appellante sub 1] betoogt dat het plan in onvoldoende parkeergelegenheid voorziet. De berekende parkeerbehoefte is volgens haar namelijk te laag. De berekende bruto autoparkeereis bestaat uit 59,83 parkeerplaatsen. Na toepassing van een correctie voor dubbelgebruik en drie bijzondere vrijstellingen resteert volgens het college een parkeereis van 18,29 parkeerplaatsen. Door het verdwijnen van 2 à 3 bestaande parkeerplaatsen op straat vreest [appellante sub 1] verminderd bereikbaar te zijn voor cliënten. Volgens [appellante sub 1] is de parkeerregeling in het bestemmingsplan niet in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening en voldoet het plan niet aan de "Beleidsregeling Parkeernormen auto en fiets gemeente Rotterdam 2022" (hierna: de parkeernota).
[appellante sub 1] voert aan dat ten onrechte geen rekening wordt gehouden met het verlies van 2 tot 3 parkeerplaatsen ten behoeve van de ingang van de parkeergarage. Ten onrechte is bij het berekenen van de parkeerbehoefte geen rekening gehouden met compensatie van het verlies van in het openbaar gebied aanwezige parkeerruimte. Ook is het dubbelgebruik niet geborgd omdat toegang tot de garage voor parkeerders voor horeca- en kantoorfuncties niet is verzekerd. Het project voorziet in een beperkt aantal inpandige parkeerplaatsen op eigen terrein. Daarbij ligt het voor de hand dat de parkeerplaatsen uitsluitend gebruikt zullen gaan worden door bewoners.
Ook voert [appellante sub 1] aan dat bijzondere kortingen op de parkeernorm zijn toegepast, waarbij niet is onderbouwd welke aannames ten grondslag liggen aan deze kortingen. De nabijheid bij openbaar vervoer, waardoor een korting is toegepast, is immers ook al verdisconteerd in de lagere parkeernorm voor hoogstedelijk gebied. De afstand tot station Blaak is volgens [appellante sub 1] te groot om een korting op de parkeernorm toe te passen. Deze afstand is hemelsbreed 410 m, in plaats van de 400 m waarvan het college uit is gegaan. Ook is hemelsbreed meten van deze afstand volgens [appellante sub 1]. een vreemd uitgangspunt. Het gaat immers om de daadwerkelijk te fietsen of te belopen afstand, en die is 600 m. Er had dan ook aangesloten moeten worden bij het door de CROW gehanteerde systematiek die uitgaat van de loopafstand.
Verder is Mobility as a service (hierna: MaaS) volgens [appellante sub 1] onvoldoende geborgd in de omgevingsvergunning. Op grond van artikel 13, derde lid, van de parkeernota kan de autoparkeereis met ten hoogste 20% worden verlaagd bij een ontwikkeling in betaald parkeergebied gebied voor alle toekomstige gebruikers van MaaS, indien MaaS voor ten minste 10 jaar beschikbaar wordt gesteld. Nu het project voorziet in zowel niet-woonfuncties als woonfuncties, dienen als gebruikers te worden beschouwd de gebruikers van de niet-woonfuncties en de woonfuncties. Het voorschrift in de omgevingsvergunning richt zich echter enkel tot de bewoners en dus enkel tot de woonfunctie. De bijzondere korting voor MaaS wordt echter op de volledige parkeereis toegepast, terwijl MaaS volgens de omgevingsvergunning niet van toepassing is op de niet-woonfuncties. [appellante sub 1] begrijpt verder niet waarom in het vergunningvoorschrift is gekozen voor een termijn van 10 jaar, terwijl de functies voor onbepaalde tijd worden opgericht. De berekening van de parkeerbehoefte is volgens [appellante sub 1] niet goed navolgbaar.
6.1. De raad en het college stellen dat in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien en dat de parkeerberekening klopt. Het plan omvat een (inpandige) parkeergarage. Er is geen sprake van verlies van parkeerplaatsen in de openbare ruimte. Voor de opstelplaats waar de auto's kunnen wachten als de autolift voor de garage wordt gebruikt, zullen twee parkeerplaatsen aan de westzijde aan de Bierstraat verdwijnen. Ter compensatie daarvan worden twee parkeerplaatsen aan de Scheepmakershaven, ter hoogte van de huidige garagedeuren, gerealiseerd. Met het verlies van parkeerplaatsen ten behoeve van de ingang van de parkeergarage is dus rekening gehouden volgens de raad.
Verder wijzen de raad en het college er op dat delen in hoogstedelijk gebied beter en door meer hoogwaardig openbaar vervoer zijn ontsloten. Dit betekent echter niet dat voor elke locatie in hoogstedelijk gebied kortingspercentages worden toegepast. Naarmate een ontwikkeling dichter bij een hoogwaardig openbaar vervoershalte bevindt, is er aanleiding om een reductie toe te passen.
De raad en het college gaan conform de parkeernota uit van een hemelsbrede afstand tussen de ontwikkeling en de entree van de OV-halte. Voor het meten in hemelsbrede afstand is gekozen omdat dit exacter is dan loopafstanden. Er wordt niet hemelsbreed gemeten als een grote barrière ligt binnen die hemelsbrede afstand, zoals de Nieuwe Maas, maar daarvan is in dit geval geen sprake. OV-punt Blaak ligt hemelsbreed op iets minder dan 400 meter afstand. Er is volgens de raad en het college dan ook op goede gronden een kortingspercentage van 40% toegepast conform de beleidsregeling parkeren.
De raad en het college merken op dat zowel in de planregels als in de voorschriften van de omgevingsvergunning is bepaald dat MaaS moet worden aangeboden. In de omgevingsvergunning zijn nadere voorschriften opgenomen over het aanbieden van MaaS, te weten dat bij de ingebruikname van het gebouw MaaS beschikbaar dient te zijn voor bewoners en voor de duur van minimaal tien jaar. Het college merkt op dat abusievelijk het voorschrift is beperkt tot aanbieden van MaaS aan bewoners. In het voorschrift had moeten worden voorgeschreven dat MaaS voor alle gebruikers van het pand dient te worden aangeboden. Het college verzoekt de Afdeling op dit punt zelf te voorzien door het voorschrift aan te passen.
Het college merkt verder op dat door het verbinden van het voorschrift aan de omgevingsvergunning de beschikbaarheid van MaaS voldoende is geborgd. Het voorschrift richt zich tot de vergunninghouder of diens rechtsopvolger en houdt, kort gezegd, in dat deze ervoor moet zorgen dat MaaS beschikbaar wordt gesteld voor gebruikers van het pand. Dit is op zichzelf controleerbaar en handhaafbaar. Ter zitting heeft het college toegelicht dat gekozen is voor de formulering ‘minimaal’ 10 jaar omdat tegen die tijd wellicht vanwege mogelijke, nu nog onbekende, toekomstige ontwikkelingen alternatieven voor MaaS beschikbaar zijn. Het college wijst hierbij ook nog op de uitspraak van de Afdeling van 17 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:569, waarin de Afdeling bevestigt dat MaaS voldoende is geborgd. De raad en het college menen dat de berekening van de parkeereis inzichtelijk is en in overeenstemming met de parkeernota is verricht.
6.2. Artikel 10.1 van de planregels luidt:
"Een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen of een omgevingsvergunning voor het gebruik van gronden of bouwwerken kan uitsluitend worden verleend als voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid voor auto's en fietsen, overeenkomstig de 'Beleidsregeling parkeernormen voor auto en fiets gemeente Rotterdam 2022'. Indien dit beleid wordt gewijzigd of herzien, wordt een aanvraag voor een omgevingsvergunning getoetst aan het op dat moment geldende beleid."
6.3. Aan de omgevingsvergunning is het volgende voorschrift verbonden:
"13. Mobility as a Service (MaaS)
Bij ingebruikname van het gebouw dient de aanwezigheid van 'Mobility as a Service' (MaaS), zoals voorzien in dit bouwplan, beschikbaar te zijn voor de bewoners. De aanwezigheid van de service MaaS blijft minimaal 10 jaar, na ingebruikname van het gebouw voor de woonfunctie, beschikbaar voor de bewoners. Middels een daartoe gesloten contract met een provider wordt geborgd dat alle aangeboden MaaS-modaliteiten vierentwintig uur per dag, 7 dagen per week (24/7) beschikbaar zijn en blijven."
6.4. De raad heeft het rapport "Parkeerbalans, vormgeving verkeersgeneratie en toetsing" van Omega Adviesbureau voor parkeren en mobiliteit van 2 september 2022 als bijlage bij de plantoelichting gevoegd. In het deskundigenbericht heeft de STAB de volgende conclusies getrokken over het aspect parkeren: "Op grond van de parkeerbalans heeft STAB de netto parkeervraag berekend op 14 parkeerplaatsen. In het plan worden er 18 parkeerplaatsen gebouwd, wat ruimschoots voldoende is om aan deze maximale parkeervraag te voldoen. Daarbij neemt STAB ook in aanmerking dat de parkeervraag van de vroegere kantoorfunctie in het plangebied is komen te vervallen. De berekende parkeervraag is gedaan voor alle functies en dus ook voor de nieuwe kantoorfunctie. Hierbij is de vervallen parkeervraag buiten beschouwing gelaten. Zou dat wel zijn gedaan, dan had de parkeereis lager kunnen zijn. Volgens STAB is de wijze waarop Omega de parkeereis heeft berekend, gebruikelijk en navolgbaar. Het is ongebruikelijk om dubbelgebruik als verplichting in planregels op te nemen.
De aftrek van 40% van de parkeereis is conform de Beleidsregeling Parkeernormen toegepast, omdat station Blaak binnen een hemelsbrede afstand van 400 m ligt. De loopafstand is langer dan 400 m, maar ligt wel binnen de 800 m die gebruikers van hoogwaardig openbaar vervoer als een maximale loopastand accepteren. De aftrek voor het aanbod van MaaS geldt conform de Beleidsregels Parkeernormen niet alleen voor bewoners, maar ook voor andere gebruikers. De aftrek heeft evenals die voor de nabijheid van een hoogwaardig openbaar vervoerhalte geen kwantitatieve grondslag. Er zijn in de omgevingsvergunning en het bestemmingsplan wel verplichtingen opgenomen om MaaS aan de gebruikers en bewoners aan te bieden en blijkens het onderzoek wordt er ook een subsidie in het vooruitzicht gesteld. Hoe uiteindelijk MaaS in de praktijk gaat werken is nog wat onduidelijk gezien het feit dat dit concept nog volop in ontwikkeling is. De parkeerplaatsen die op maaiveld moeten verdwijnen om auto's de parkeervoorziening in te laten rijden, worden elders gecompenseerd en STAB heeft op de desbetreffende tekening van de omgevingsvergunning niet kunnen vaststellen dat dit geen parkeerplaatsen zijn voor langdurig parkeren. Wanneer de bewoners en gebruikers voldoende gebruik maken van het openbaar vervoer en van MaaS, is het aanbod van parkeerplaatsen binnen het plangebied voldoende om aan de maximale parkeervraag van de functies binnen het plangebied te voldoen. Er is dan geen parkeeroverlast te verwachten als gevolg van het plan en de omgevingsvergunning".
De Afdeling is gelet op de conclusies in het STAB-verslag en de toelichting van de raad en het college van oordeel dat de parkeerbehoefte juist is berekend en geen onaanvaardbare parkeeroverlast als gevolg van de voorziene ontwikkeling te verwachten is. Hierbij betrekt de Afdeling ook dat er in de omgeving van het plangebied op straat betaald parkeren is, en dat de raad en het college hebben toegelicht dat er in de omgeving parkeergarages zijn met overcapaciteit. De Afdeling ziet geen aanleiding om het oordeel van de STAB niet te volgen. Dat de CROW uitgaat van een loopafstand betekent niet dat in het gemeentelijk beleid niet uitgegaan mag worden van een hemelsbrede afstand.
In zoverre slaagt het betoog niet.
6.5. Wat het voorschrift over MaaS dat aan de omgevingsvergunning is verbonden betreft, overweegt de Afdeling als volgt. Het vergunningvoorschrift heeft ten onrechte alleen betrekking op bewoners van RIVA, en niet op de gebruikers. Het college heeft dit gebrek ook erkend.
Voor zover het college heeft toegelicht dat MaaS ‘minimaal 10 jaar’ moet worden aangeboden vanwege mogelijke, nu nog onbekende, toekomstige ontwikkelingen als alternatief voor MaaS overweegt de Afdeling dat indien er al in de toekomst een alternatief wordt ontwikkeld voor MaaS, dit niet een afdoende onderbouwing is voor een verplichting om ‘minimaal’ 10 jaar MaaS aan te bieden. Daar komt bij dat het kennelijk wel de bedoeling van het college was om ook na 10 jaar een voorziening als MaaS of een daarvoor volwaardig alternatief te verplichten.
In zoverre slaagt het betoog.
6.6. Het college heeft de Afdeling verzocht vergunningvoorschrift 13 aan te passen door zelf in de zaak te voorzien. Deze mogelijkheid is op de zitting ook met partijen besproken en partijen kunnen zich hierin vinden. De Afdeling acht het niet aannemelijk dat andere belanghebbenden hierdoor in hun belangen zouden kunnen worden geschaad. Onder deze omstandigheden ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb op de hierna te melden wijze zelf in de zaak te voorzien en het vergunningvoorschrift zo aan te passen dat het ook betrekking heeft op gebruikers in plaats van alleen op bewoners, en MaaS ook na 10 jaar moet worden aangeboden. Indien op enig moment een adequaat alternatief voor MaaS bestaat, kan het college het voorschrift aanpassen.
Het voorschrift komt als volgt te luiden:
"13. Mobility as a Service (MaaS)
Bij ingebruikname van het gebouw dient de aanwezigheid van ‘Mobility as a Service’ (MaaS), zoals voorzien in dit bouwplan, beschikbaar te zijn voor de gebruikers. De aanwezigheid van de service MaaS blijft na ingebruikname van het gebouw voor de gebruiksfuncties, beschikbaar voor de gebruikers. Middels een daartoe gesloten contract met een provider wordt geborgd dat alle aangeboden MaaS-modaliteiten vierentwintig uur per dag, 7 dagen per week (24/7) beschikbaar zijn en blijven."
Beroep [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B]
Ontvankelijkheid
7. De raad en het college stellen zich op het standpunt dat [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] geen belanghebbenden zijn. Ook hebben zij geen zienswijze ingediend.
7.1. [appellant sub 2A] woont op ongeveer 230 m van het plangebied, zij heeft geen zicht op de voorziene bebouwing en zal naar het oordeel van de Afdeling geen feitelijke gevolgen ondervinden van het plan en de verleende vergunning. De Afdeling overweegt dat zij niet als belanghebbende bij de bestreden besluiten kan worden aangemerkt.
[appellant sub 2B] woont op ongeveer 75 m van het plangebied. Volgens de raad heeft hij vanwege de oriëntatie van zijn woning geen zicht op de voorziene ontwikkeling. Dit is door de STAB bevestigd in het STAB-verslag: "Het appartement van [appellant sub 2B] ligt op de 20e verdieping en vanuit dit appartement is er geen zicht op het plangebied (zie bijlage STAB 3-1, foto's 33-34)". Tussen de woning van [appellant sub 2B] en het plangebied bevindt zich een watergang en de dichtstbijzijnde brug is een fietsersbrug. Het is niet aannemelijk dat eventueel zoekverkeer bij de woning van [appellant sub 2B] zal ontstaan. De Afdeling is gelet hierop van oordeel dat ook [appellant sub 2B] geen gevolgen van enige betekenis zal ondervinden van project RIVA.
[appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] hebben geen zienswijze over het ontwerpplan naar voren gebracht, en zijn geen belanghebbenden. Gelet op het voorgaande moet het beroep van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] niet-ontvankelijk worden verklaard.
Conclusie
8. Het beroep van [appellante sub 1]. tegen het besluit van 7 en 9 november 2023 tot vaststelling van het bestemmingsplan "RIVA" is ongegrond.
9. Het besluit van 15 november 2023 tot verlening van de omgevingsvergunning voor project RIVA is wat vergunningvoorschrift 13 over MaaS betreft in strijd met artikel 3:2 van Algemene wet bestuursrecht niet zorgvuldig voorbereid. Het beroep van [appellante sub 1]. tegen dit besluit is daarom gegrond.
10. Het besluit van 15 november 2023 moet worden vernietigd, voor zover het vergunningvoorschrift 13 over MaaS betreft. Zoals onder 6.6 overwogen ziet de Afdeling aanleiding om zelf in de zaak te voorzien.
11. Het college moet de proceskosten van [appellante sub 1]. vergoeden.
12. Het beroep van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] is niet-ontvankelijk.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep van [appellante sub 1]. tegen het besluit van de raad van de gemeente Rotterdam van 7 en 9 november 2023 tot vaststelling van het bestemmingsplan "RIVA" ongegrond;
III. verklaart het beroep van [appellante sub 1]. tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam van 15 november 2023 tot verlening van de omgevingsvergunning voor het project RIVA gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam van 15 november 2023, voor zover het vergunningvoorschrift 13, onder kopje 2.1.2 voorschriften uitvoering, over MaaS betreft;
V. bepaalt dat vergunningvoorschrift 13, onder kopje 2.1.2 voorschriften uitvoering, als volgt komt te luiden:
"13. Mobility as a Service (MaaS)
Bij ingebruikname van het gebouw dient de aanwezigheid van ‘Mobility as a Service’ (MaaS), zoals voorzien in dit bouwplan, beschikbaar te zijn voor de gebruikers. De aanwezigheid van de service MaaS blijft na ingebruikname van het gebouw voor de gebruiksfuncties, beschikbaar voor de gebruikers. Middels een daartoe gesloten contract met een provider wordt geborgd dat alle aangeboden MaaS-modaliteiten vierentwintig uur per dag, 7 dagen per week (24/7) beschikbaar zijn en blijven.";
VI. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam tot vergoeding van bij [appellante sub 1]. in verband met de behandeling van het beroep opgenomen proceskosten tot een bedrag van € 1.814,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam aan [appellante sub 1]. het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrag van € 371,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H.J.M. Besselink, voorzitter, mr. M.M. Kaajan en mr. M.J.M. Ristra-Peeters, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.M. van der Kolk, griffier.
w.g. Besselink
voorzitter
w.g. Van der Kolk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2025
944