ECLI:NL:RVS:2025:866

Raad van State

Datum uitspraak
5 maart 2025
Publicatiedatum
5 maart 2025
Zaaknummer
202404611/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag uitkering Schadefonds Geweldsmisdrijven wegens termijnoverschrijding en psychische overmacht

Op 5 maart 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van [appellante] tegen de afwijzing van haar aanvraag om een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven door de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven (CSG). De aanvraag was ingediend op 3 maart 2023, waarbij [appellante] stelde dat zij in de jaren 2000 tot 2009 slachtoffer was van mishandeling door haar toenmalige partner. De CSG had de aanvraag afgewezen op basis van artikel 7 van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven, omdat deze niet binnen de gestelde termijn was ingediend. [appellante] voerde aan dat zij door psychische overmacht pas in 2023 de aanvraag had kunnen indienen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat [appellante] niet voldoende had onderbouwd dat het voor haar onmogelijk was om tijdig een aanvraag in te dienen. In hoger beroep herhaalde [appellante] haar standpunt dat de CSG het oude beleid had moeten toepassen, maar de Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat de CSG de aanvraag op basis van het geldende beleid had behandeld. De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

202404611/1/A2.
Datum uitspraak: 5 maart 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[appellante], wonend in [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 12 juli 2024 in zaak nr. 23/7955 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: de CSG)
Procesverloop
Bij besluit van 19 juni 2023 heeft de CSG een aanvraag van [appellante] om een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: het schadefonds) afgewezen.
Bij besluit van 7 november 2023 heeft de CSG het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 juli 2024 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De CSG heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb heeft gesloten.
Overwegingen
Inleiding
1.       Op 3 maart 2023 heeft [appellante] een aanvraag ingediend om een uitkering uit het schadefonds. Aan deze aanvraag heeft zij ten grondslag gelegd dat zij in de jaren 2000 tot 2009 slachtoffer is geweest van mishandeling door haar toenmalige partner. [appellante] stelt dat zij door psychische overmacht de aanvraag pas in 2023 heeft ingediend.
2.       De CSG heeft de aanvraag op grond van artikel 7 van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven afgewezen, omdat de aanvraag niet binnen de in deze bepaling gestelde termijn is ingediend en [appellante], hoewel zij daartoe in de gelegenheid is gesteld, geen stukken heeft overgelegd ter onderbouwing van de stelling dat de aanvraag zo spoedig is ingediend als redelijkerwijs kon worden verlangd. Weliswaar kan psychische overmacht op grond van de beleidsregels in de Beleidsbundel Schadefonds Geweldsmisdrijven van 1 november 2022 een geldige reden voor overmacht zijn, maar dan moet de aanvrager de gestelde reden voor de termijnoverschrijding onderbouwen, bijvoorbeeld door middel van medische informatie over een behandeling voor psychische klachten die verband houden met het misdrijf of door middel van een aangifte of melding bij de politie.
3.       De rechtbank heeft geoordeeld dat [appellante] niet met (medische) stukken aannemelijk heeft gemaakt dat het onmogelijk was voor het verstrijken van de termijn een aanvraag in te dienen en dat haar enkele stelling dat zij in een slaap/waaktoestand verkeerde daarvoor onvoldoende is.
Beoordeling in hoger beroep
4.       [appellante] stelt dat de rechtbank ten onrechte niet specifiek is ingegaan op haar betoog dat de CSG in haar geval het vóór de beleidswijziging van 1 augustus 2021 toepasselijke beleid (hierna: het oude beleid) had moeten toepassen. De mishandeling, waarvoor zij om een uitkering heeft verzocht, had op het moment van de beleidswijziging al meer dan tien jaar geleden plaatsgevonden. Op grond van het oude beleid zou haar aanvraag ook zonder onderbouwing van psychische overmacht inhoudelijk in behandeling zijn genomen. Volgens [appellante] is het toepassen van het nieuwe beleid in haar geval onredelijk.
4.1.    Ten tijde van de aanvraag was de Beleidsbundel Schadefonds Geweldsmisdrijven van 1 november 2022 van toepassing. Hierin is in de paragraaf over Overgangsbeleid als beleidsregel gegeven dat een aanvraag wordt behandeld op basis van het beleid dat gold ten tijde van het indienen van die aanvraag. De rechtbank heeft dat terecht tot uitgangspunt genomen. Indien de mishandeling, zoals [appellante] stelt, meer dan tien jaar voor de beleidswijziging van 1 augustus 2021 heeft plaatsgevonden, brengt dat niet met zich dat de CSG toepassing aan het oude beleid had moeten geven. Uit het betoog blijkt verder niet van aanknopingspunten voor het oordeel dat de gevolgen van onverkorte toepassing van de ten tijde van de aanvraag geldende beleidsregel voor [appellante] wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
5.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
6.       De CSG hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Willems, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, griffier.
w.g. Willems
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Hazen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2025
452-1160