202300871/1/A3.
Datum uitspraak: 5 maart 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A], [appellant B], [appellant C] en [appellant D] (hierna: de gebroeders Leter), appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 29 december 2022 in zaak nr. 21/3174 in het geding tussen:
[appellanten]
en
het college van burgemeester en wethouders van Landsmeer.
Procesverloop
Bij besluit van 21 maart 2016 is wijlen [moeder] ambtshalve uitgeschreven van haar woonadres in de Basisregistratie personen (hierna: BRP).
Bij brief van 30 november 2020 hebben [appellanten] aan het college gevraagd om alle documenten openbaar te maken die hebben geleid tot het besluit van 21 maart 2016.
Bij besluit van 22 januari 2020 heeft het college dit verzoek van [appellanten] afgewezen.
Bij besluit van 21 juni 2021 heeft het college het bezwaar van [appellanten] tegen dit besluit ongegrond verklaard.
Op 7 januari 2022 heeft de rechtbank het beroep van [appellanten] tegen dit besluit op zitting behandeld. Op 11 januari 2022 heeft de rechtbank het college verzocht tot het verstrekken van nadere informatie alsmede het beantwoorden van een aantal vragen.
Op 8 november 2022 heeft het college twee deels geanonimiseerde brieven van de Rijksdienst voor Identiteitsgegevens van 9 juni 2015 en 2 juli 2015 aan de rechtbank doen toekomen.
Bij uitspraak van 29 december 2022 heeft de rechtbank het beroep van [appellanten] gegrond verklaard en het besluit op bezwaar van 21 juni 2021 vernietigd voor zover daarbij is nagelaten de op 8 november 2022 overlegde brieven openbaar te maken. Voor het overige heeft de rechtbank het bestreden besluit in stand gelaten.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 januari 2025, waar [appellant A], bijgestaan door mr. A.W. Boer, advocaat te Zeist, en het college, vertegenwoordigd door M. Berenschot en K. Koppedraaijer, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellanten] hebben het college verzocht om openbaarmaking van alle documenten over de uitschrijving in 2016 van hun overleden moeder, [moeder], uit de BRP.
2. Op 1 mei 2022 is de Wet open overheid (Woo) in werking getreden. Nu het besluit op bezwaar is genomen voor 1 mei 2022 is in deze zaak nog de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) van toepassing.
Bespreking hoger beroep
3. Het college heeft uiteindelijk twee documenten (van de Rijksdienst voor identiteitsgegevens) verstrekt. [appellanten] stellen dat er meer documenten moeten zijn.
4. Het college heeft in de stukken en op de zitting verklaard dat het BRP-dossier van [moeder] zoek is en niet meer kon worden gevonden. Dat is slordig. Bestuursorganen behoren op grond van de Archiefwet hun dossiers zodanig te archiveren dat deze kunnen worden teruggevonden.
5. Dit neemt niet weg dat het college geen documenten kan verstrekken die het niet heeft. De Afdeling vindt het niet ongeloofwaardig dat het college de gevraagde documenten niet meer heeft. Het college heeft uitgelegd dat het uitgebreid en behoorlijk, maar tevergeefs, naar de gevraagde documenten heeft gezocht.
6. Als een bestuursorgaan geloofwaardig stelt dat de gevraagde documenten er niet zijn, moet de verzoeker aannemelijk maken dat deze er wel zijn. Daarin zijn [appellanten] niet geslaagd. Het is zeer betreurenswaardig dat het dossier van [moeder] is zoekgeraakt, maar het college heeft naar het oordeel van de Afdeling voldoende gezocht.
Conclusie
7. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd, voor zover aangevallen. Het college behoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van L.M. Jacquemijns, griffier.
w.g. Verheij
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Jacquemijns
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2025