ECLI:NL:RVS:2025:856

Raad van State

Datum uitspraak
5 maart 2025
Publicatiedatum
5 maart 2025
Zaaknummer
202402299/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam over vergunning voor kamerbewoning in Rotterdam

Op 5 maart 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 1 maart 2024. De zaak betreft een vergunning voor kamerbewoning die op 16 december 2021 van rechtswege aan [appellant] is verleend, omdat het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam niet tijdig op zijn aanvraag had beslist. [appellant] heeft een pand in Rotterdam met vier studio’s voor studenten en heeft de vergunning aangevraagd om de bestaande situatie te legaliseren. Het college heeft echter in een later besluit van 15 december 2022 het bezwaar van [wederpartij] gegrond verklaard en de eerder verleende vergunning herroepen, omdat niet voldaan zou zijn aan de voorwaarden van de Verordening toegang woningmarkt en samenstelling woningvoorraad 2019. De rechtbank heeft het beroep van [appellant] ongegrond verklaard, waarop hij hoger beroep heeft ingesteld. De Afdeling heeft het onderzoek gesloten zonder zitting, omdat geen van de partijen gebruik heeft gemaakt van het recht om ter zitting te worden gehoord. In de uitspraak heeft de Afdeling geoordeeld dat de gronden van [appellant] in hoger beroep grotendeels een herhaling zijn van wat eerder in beroep is aangevoerd en dat hij geen nieuwe redenen heeft aangedragen die de eerdere beoordeling zouden kunnen weerleggen. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep ongegrond is. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202402299/1/A2.
Datum uitspraak: 5 maart 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 1 maart 2024 in zaak nr. 23/551 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (hierna: het college)
Procesverloop
Bij besluit van 16 december 2021 heeft het college aan [appellant] van rechtswege een vergunning voor kamerbewoning verleend, omdat niet tijdig op zijn aanvraag is beslist.
Bij besluit van 15 december 2022 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 16 december 2021 herroepen.
Bij uitspraak van 1 maart 2024 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb heeft gesloten.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1.       [appellant] heeft een pand aan de [locatie] in Rotterdam met vier studio’s voor studenten. Hij heeft een vergunning voor kamerbewoning aangevraagd voor vier personen om de bestaande situatie te legaliseren.
2.       Het college heeft zich in het besluit van 15 december 2021 in reactie op het bezwaar van [wederpartij] tegen de van rechtswege verleende vergunning, op het standpunt gesteld dat niet wordt voldaan aan de in artikel 3.2.5, aanhef en onder a, van de Verordening toegang woningmarkt en samenstelling woningvoorraad 2019 (hierna: de Verordening) gestelde voorwaarde dat sprake moet zijn van kamerbewoning door studenten zoals gedefinieerd in artikel 1.1, onder t, van de Verordening. Ingevolge dat artikel wordt onder student verstaan de als leerling/student ingeschrevene aan een opleiding voor middelbaar of hoger beroepsonderwijs of wetenschappelijk onderwijs. Het college heeft daarbij betrokken dat ook als coulant wordt omgegaan met het feit dat de dochter van een van de bewoners ook staat ingeschreven op het adres en geen student is, geldt dat de overige bewoners geen bewijs hebben aangeleverd dat zij studeren.
3.       De gronden die [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd zijn zo goed als een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 6.2 opgenomen overweging, waarop dat oordeel is gebaseerd. De Afdeling voegt daaraan nog toe dat [appellant] zijn betoog dat de huurders als studenten kunnen worden aangemerkt, in het geheel niet heeft onderbouwd.
4.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.
5.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak;
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, griffier.
w.g. Van Altena
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. De Vink
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2025
154-1160