ECLI:NL:RVS:2025:85
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Op 15 januari 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, gedaan op 4 augustus 2021. De vreemdeling had bezwaar aangetekend tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd op 7 juli 2023 door de staatssecretaris ongegrond verklaard. Hierop volgde een beroep bij de rechtbank, die op 13 juni 2024 het beroep van de vreemdeling eveneens ongegrond verklaarde.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. N. van Bremen, heeft vervolgens hoger beroep ingesteld. In de uitspraak van de Raad van State werd geconcludeerd dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank had terecht en op goede gronden geoordeeld, en de Afdeling nam de motivering van de rechtbank over. Het hogerberoepschrift bevatte geen vragen die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden, waardoor verdere motivering niet nodig was.
De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de minister van Asiel en Migratie geen proceskosten hoefde te vergoeden. De uitspraak werd in het openbaar gedaan, waarbij J.C.A. de Poorter als lid van de enkelvoudige kamer en mr. J.W. Prins als griffier aanwezig waren.