ECLI:NL:RVS:2025:816
Raad van State
- Mondelinge uitspraak
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake subsidievaststelling praktijkleren door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 23 januari 2024. [appellante] had subsidie voor praktijkleren ontvangen ter hoogte van € 3.679,08 voor de begeleiding van een leerling van het MBO. De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft echter bij besluit van 19 april 2022 de subsidievaststelling van 16 december 2021 ingetrokken en het subsidiebedrag opnieuw vastgesteld op € 256,68, omdat niet voldaan was aan de gestelde voorwaarden. Dit leidde tot een terugbetalingsverplichting van € 3.422,40 voor [appellante]. Het bezwaar van [appellante] tegen dit besluit werd ongegrond verklaard door de minister op 21 december 2022.
Tijdens de mondelinge uitspraak op 25 februari 2025 bevestigde de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling oordeelde dat de gronden die [appellante] in hoger beroep aanvoerde, een herhaling waren van de gronden die eerder in beroep waren aangevoerd. De rechtbank had gemotiveerd op deze gronden ingegaan en [appellante] had geen nieuwe redenen aangedragen die de beoordeling van de rechtbank onjuist of onvolledig zouden maken. De minister werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden.
De uitspraak bevestigt de noodzaak voor subsidieaanvragers om aan alle voorwaarden te voldoen om in aanmerking te komen voor subsidie en benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling door de rechter.