ECLI:NL:RVS:2025:781

Raad van State

Datum uitspraak
26 februari 2025
Publicatiedatum
26 februari 2025
Zaaknummer
202400789/3/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Kerkstraat 1-2, Oude Wetering en watercompensatie

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan over het bestemmingsplan "Kerkstraat 1-2, Oude Wetering". Bij een eerdere tussenuitspraak op 23 oktober 2024 werd de raad van de gemeente Kaag en Braassem opgedragen om binnen 12 weken een gebrek in het besluit van 18 december 2023 te herstellen. Dit gebrek betrof de watercompensatie die niet voldoende was verzekerd. De raad heeft op 16 december 2024 het bestemmingsplan gewijzigd vastgesteld, maar appellanten [appellant A], [appellant B], [appellant C] en [appellant D] hebben geen zienswijze ingediend. De Afdeling oordeelde dat het gewijzigde plan niet tegemoetkomt aan de bezwaren van de appellanten, die vrezen voor aantasting van hun woon- en ondernemersklimaat. Het beroep van de appellanten tegen het besluit van 18 december 2023 werd gegrond verklaard, omdat de benodigde watercompensatie niet voldoende was verzekerd. Het beroep van rechtswege tegen het gewijzigde besluit van 16 december 2024 werd ongegrond verklaard. De raad werd veroordeeld tot vergoeding van proceskosten en griffierecht aan de appellanten.

Uitspraak

202400789/3/R3.
Datum uitspraak: 26 februari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A], [appellant B], [appellant C] en [appellant D], allen wonend in Oude Wetering, gemeente Kaag en Braassem (hierna: [appellant A] en anderen),
appellanten,
en
de raad van de gemeente Kaag en Braassem,
verweerder.
Procesverloop
Bij tussenuitspraak van 23 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4277, heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 12 weken na verzending van de tussenuitspraak het geconstateerde gebrek in het besluit van 18 december 2023 te herstellen.
Bij besluit van 16 december 2024 heeft de raad het bestemmingsplan "Kerkstraat 1-2, Oude Wetering" gewijzigd vastgesteld.
[appellant A] en anderen hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om daarover een zienswijze naar voren te brengen. NU Projectontwikkeling B.V. heeft dat wel gedaan.
De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Inleiding
1.       Het plangebied ligt aan de Kerkstraat in Oude Wetering. NU Projectontwikkeling wil op de locatie elf koopwoningen bouwen. Dit is in strijd met het bestemmingsplan "Oude Wetering". Om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken, heeft de raad bij besluit van 18 december 2023 het bestemmingsplan "Kerkstraat 1-2, Oude Wetering" (hierna: het bestemmingsplan) vastgesteld.
[appellant A] en [appellant B] wonen op het perceel [locatie 1]. Daar is ook het bedrijf van [appellant A] en de praktijk van [appellant B] gevestigd. [appellant C] en [appellant D] wonen op het perceel [locatie 2]. Beide percelen grenzen aan het plangebied. Zij vrezen voor een aantasting van hun woon-, leef- en ondernemersklimaat.
De tussenuitspraak
2.       [appellant A] en anderen hebben onder meer betoogd dat het bestemmingsplan niet voorziet in voldoende watercompensatie.
De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat er niet gecompenseerd hoeft te worden. Hij heeft daarbij van belang geacht dat het plan leidt tot een toename aan verharding van 15,7 m², terwijl volgens de Keur en de uitvoeringsregels van het Hoogheemraadschap van Rijnland pas sprake is van een verplichting tot compensatie in de vorm van nieuw open water bij een toename aan verharding van meer dan 500 m².
NU Projectontwikkeling heeft naar aanleiding van het betoog van [appellant A] en anderen nader onderzoek laten uitvoeren. Uit de notitie van Van Wilsum Van Loon Architecten van 24 juli 2024 bleek dat de nieuwe ontwikkeling leidt tot een toename aan verharding van 918 m² dan wel 1.271 m². Dat is meer dan 500 m², zodat, zo staat in de notitie, op grond van de regels van het Hoogheemraadschap minstens 15% van de toename aan verharding moet worden gecompenseerd.
De raad heeft op zitting 16 augustus 2024 aangegeven dat hij, gelet op dit nadere onderzoek, zijn eerdere standpunt dat de toename aan verharding minder dan 500 m² is en er daarom geen compensatie hoeft plaats te vinden, niet handhaaft.
3.       De Afdeling heeft gelet hierop in de tussenuitspraak overwogen dat het besluit van 18 december 2023 wat dit onderdeel betreft niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid en dat de raad daardoor zijn standpunt dat watercompensatie niet nodig is, niet toereikend heeft gemotiveerd. Zij heeft het college opgedragen het gebrek in het besluit te herstellen door alsnog te motiveren dat de waterhuishouding in het plan afdoende is geregeld, dan wel een gewijzigd of nieuw besluit te nemen.
Herstel van het gebrek
4.       De raad heeft bij besluit van 16 december 2024 het bestemmingsplan gewijzigd vastgesteld. De raad heeft zich in de gewijzigde plantoelichting op het standpunt gesteld dat de toename aan verharding door de voorziene ontwikkeling meer is dan 500 m², zodat ingevolge de regels van het Hoogheemraadschap watercompensatie nodig is. Hij heeft zich daarbij gebaseerd op de hiervoor genoemde notitie van 24 juli 2024, die, zo staat in de plantoelichting, door het Hoogheemraadschap is beoordeeld en waarmee het Hoogheemraadschap heeft ingestemd. Volgens de raad kan binnen de regels van het bestemmingsplan invulling worden gegeven aan watercompensatie. Alle bestemmingen in het bestemmingsplan staan de aanleg van waterlopen en waterpartijen toe. De regels van het Hoogheemraadschap staan niet aan uitvoering van het bestemmingsplan in de weg, aldus de raad. Om te borgen dat watercompensatie daadwerkelijk plaatsvindt, heeft de raad in artikel 6.3.4 van de regels van het bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen.
Beoordeling
5.       Het gewijzigde plan komt niet tegemoet aan het beroep van [appellant A] en anderen tegen het oorspronkelijke plan. Dit beroep is namelijk gericht tegen de bouw van de nieuwe woningen en het gewijzigde plan maakt deze woningen nog steeds mogelijk. Zij hebben daarom op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) een beroep van rechtswege tegen het besluit van 16 december 2024 waarbij het bestemmingsplan gewijzigd is vastgesteld.
[appellant A] en anderen hebben naar aanleiding van het besluit van 16 december 2024 geen zienswijze ingediend en dus niet te kennen gegeven dat zij zich niet met het besluit kunnen verenigen. Dit betekent dat zij geen beroepsgronden tegen dit besluit hebben aangevoerd. Het van rechtswege ontstane beroep is daarom ongegrond.
6.       Uit de zienwijze van NU Projectontwikkeling blijkt dat zij zich met het besluit van 16 december 2024 kan verenigen. Gelet hierop is geen beroep van rechtswege als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb ontstaan waarop nog moet worden beslist.
Conclusie
7.       Gelet op wat in de tussenuitspraak is overwogen, is het beroep van [appellant A] en anderen tegen het besluit van 18 december 2023 gegrond. Dat besluit komt wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb voor vernietiging in aanmerking, voor zover daarin de benodigde watercompensatie niet voldoende is verzekerd. Hun beroep van rechtswege tegen het besluit van 16 december 2024 is ongegrond.
8.       De raad moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het beroep tegen het besluit van de raad van de gemeente Kaag en Braassem van 18 december 2023, waarbij het bestemmingsplan "Kerkstraat 1-2, Oude Wetering" is vastgesteld, gegrond;
II.       vernietigt dat besluit voor zover daarin de benodigde watercompensatie niet voldoende is verzekerd;
III.      verklaart het beroep van rechtswege tegen het besluit van de raad van de gemeente Kaag en Braassem van 16 december 2024, waarbij het bestemmingsplan "Kerkstraat 1-2, Oude Wetering" gewijzigd is vastgesteld, ongegrond;
IV.     veroordeelt de raad van de gemeente Kaag en Braassem tot vergoeding van bij [appellant A], [appellant B], [appellant C] en [appellant D] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.889,19, waarvan € 1.814,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatige verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij de betaling van genoemd bedrag aan één van hen, het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
V.      gelast dat de raad van de gemeente Kaag en Braassem aan [appellant A], [appellant B], [appellant C] en [appellant D] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrag van € 187,00 vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, griffier.
w.g. Knol
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Pieters
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2025
473