202403083/1/R3.
Datum uitspraak: 26 februari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A], [appellant B], [appellant C], [appellant D] en [appellant E], allen wonend in Brielle, gemeente Voorne aan Zee (hierna: [appellant A] en anderen),
appellanten,
en
het college van burgemeester en wethouders van Voorne aan Zee,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 19 maart 2024 heeft het college het wijzigingsplan "Scharloo 19, Brielle" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant A] en anderen beroep ingesteld.
Maas en anderen hebben een nader stuk ingediend.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 26 november 2024, waar [appellant A] en anderen, bij monde [appellant A], [appellant B] en [appellant C], bijgestaan door mr. R.H.U. Keizer, advocaat in Roosendaal, en het college, vertegenwoordigd door mr. N. van Helvoort en mr. E.R. van der Woude, zijn verschenen. Aan de zijde van het college zijn ook verschenen ir. M.J. Krijgsman en ir. B.P. van der Veer. Voorts is ter zitting 2P Investments B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde] en mr. A. Vreugdenhil, advocaat te Naaldwijk, als partij gehoord.
De Afdeling heeft het onderzoek ter zitting geschorst teneinde [appellant A] en anderen in de gelegenheid te stellen om een deskundige in te schakelen ten behoeve van een reactie op het verweerschrift van het college en de daarbij gevoegde stukken.
Bij brief van 2 december 2024 hebben [appellant A] en anderen de Afdeling laten weten geen deskundige meer te raadplegen.
De Afdeling heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een wijzigingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het wijzigingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 20 september 2023 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro), zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2. Op het perceel Scharloo 19 in Brielle was een timmerbedrijf gevestigd. Enkele jaren geleden is met de bedrijfsvoering gestopt en het pand staat al een tijd leeg. 2P Investments wil op het perceel vijf woningen bouwen, bestaande uit een woongebouw met vier appartementen aan de straatzijde en een vrijstaande woning daarachter. Deze ontwikkeling is in strijd met de bestemming "Bedrijf", die het perceel heeft in het bestemmingsplan "Vesting" (hierna: het bestemmingsplan).
Het college heeft het wijzigingsplan vastgesteld met toepassing van artikel 3.5 van de regels van het bestemmingsplan, waarin een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen.
Regelgeving
3. Artikel 3.5 van de regels van het bestemmingsplan luidt:
"Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming Bedrijf te wijzigen naar Wonen en Tuin ten behoeve van wonen, met dien verstande dat:
a. de voortzetting van het bedrijf om economische redenen niet langer mogelijk is;
b. de nieuwe woningen in omvang en positionering aansluiten op de bebouwing in de directe omgeving;
c. de bodem geschikt is voor de beoogde functie;
d. de flora- en faunawet de wijziging van de functie niet in de weg staat;
e. alvorens te besluiten, winnen burgemeester en wethouders advies in of de waarden van het beschermd stadsgezicht niet worden aangetast."
Beoordeling van het beroep
De wijzigingsbevoegdheid
4. [appellant A] en anderen betogen dat het college niet bevoegd was het wijzigingsplan vast te stellen. Zij voeren aan dat de wijzigingsbevoegdheid het mogelijk maakt om de bestemming "Bedrijf" te wijzigen naar "Wonen" en "Tuin", maar niet (ook) om het bouwvlak te wijzigen. En dat is hier wel gebeurd. In de bestaande situatie was er één (groot) bouwvlak en in de nieuwe situatie wordt dat bouwvlak verkleind en komt er een nieuw bouwvlak bij. Zij voeren verder aan dat de wijzigingsbevoegdheid het toevoegen van vijf woningen niet mogelijk maakt.
4.1. In artikel 3.6, eerste lid, onder a, van de Wro is de bevoegdheid geregeld om "het plan" te wijzigen. In de voorwaarden in de planregels ligt geen aanleiding om dat hier beperkt op te vatten. De Afdeling wijst op het volgende. In artikel 3.5 van de regels van het bestemmingsplan staat dat het college de bestemming "Bedrijf" mag wijzigen naar onder meer de bestemming "Wonen". Deze wijzigingsbevoegdheid strekt ertoe ter plaatse de bouw van meerdere woningen mogelijk te maken. Dit volgt al uit de voorwaarde onder b waar "de nieuwe woningen" staat. De wijzigingsvoorwaarden verzetten zich er ook niet tegen dat ten behoeve hiervan het bestaande bouwvlak dat aan de gronden met de bedrijfsbestemming was toegekend, wordt gewijzigd. Diezelfde voorwaarde onder b duidt er juist op dat het bouwvlak wordt gewijzigd als dat nodig is om de nieuwe woningen in omvang en positionering te laten aansluiten op de bebouwing in de directe omgeving.
Het betoog slaagt niet.
De wijzigingsvoorwaarden
5. Maas en anderen betogen dat het wijzigingsplan niet voldoet aan de wijzigingsvoorwaarden van artikel 3.5 van het bestemmingsplan.
Zij voeren aan dat de nieuwe woningen in omvang en positionering niet aansluiten op de bebouwing in de directe omgeving, wat in strijd is met de voorwaarde onder b. Zij wijzen erop dat in de directe omgeving van het plangebied alleen grondgebonden woningen in de eerste lijn staan, terwijl hier vier appartementen in een woongebouw komen en één woning op het achtererf. Ter onderbouwing van hun betoog wijzen [appellant A] en anderen op de rapportage 'Stedenbouwkundige contra-expertise Wijzigingsplan Scharloo 19, Brielle Gemeente Voorne aan Zee" van 14 juni 2014 (lees: 2024) en de memo "Wijzigingsbevoegdheid Scharloo 19" van 29 oktober 2024, beide van ruimtelijke adviesbureau Kubiek.
Zij voeren verder aan dat niet wordt voldaan aan de voorwaarde onder e dat het college, alvorens te besluiten, advies inwint of de waarden van het beschermd stadsgezicht niet worden aangetast. Volgens [appellant A] en anderen is het advies van 19 juli 2022 dat als bijlage bij de plantoelichting is gevoegd, niet onderbouwd, maar bestaat het uit een enkele stelling dat de waarden van het beschermd stadsgezicht niet worden aangetast.
5.1. Het bestuursorgaan mag op het advies van een deskundige afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) voor de wettelijke adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs. Als een partij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht, mag het bestuursorgaan niet zonder nadere motivering op het advies afgaan. Zo nodig vraagt het orgaan de adviseur een reactie op wat over het advies is aangevoerd.
- voorwaarde onder b
5.2. In hoofdstuk 6 van de plantoelichting staat dat het plan voldoet aan de voorwaarden van artikel 3.5 van de regels van het bestemmingsplan. Er wordt verwezen naar de elders in de plantoelichting opgenomen conclusies over de voorwaarden onder 1 tot en met 4 van artikel 3.5 (lees: de voorwaarden onder a tot en met d) en naar de gemeentelijke advisering over het plan. In paragraaf 4.1.1 van de plantoelichting, waar wordt ingegaan op de inpassing van de nieuwe woningen, staat dat bij de realisatie van de nieuwe woningen uitdrukkelijk is gelet op de omgeving. Er is aangesloten bij de sfeer en stedenbouwkundige opzet van het Scharloo. De adviezen van de welstands- en monumentencommissie over een betere inpassing zijn, zo staat in paragraaf 4.1.1, verwerkt in het uiteindelijke ontwerp.
5.3. Over de uitgebrachte adviezen heeft het college op de zitting toegelicht dat de voorziene ontwikkeling voor advies is voorgelegd aan de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit. Deze commissie adviseert volgens het college over monumenten, stedenbouw en welstand.
Uit de stukken van het dossier blijkt dat de commissie verschillende keren over de voorziene ontwikkeling heeft geadviseerd. In het eerste advies van 16 december 2021 staat dat een herbestemming van de aan het Scharloo gelegen loods tot woningen voorstelbaar is. Daarbij is vermeld dat de herbestemming moet worden afgestemd op het karakter van het Scharloo. Het voorgelegde volume past niet bij de gewenste, bescheiden werksfeer. Er worden verschillende suggesties tot aanpassing gedaan. In het advies is verder vermeld dat het volume op het achtererf voorstelbaar is. Uit het advies van 27 januari 2022 blijkt dat het volume van het pand aan de straatzijde nog onvoldoende was aangepast. Het pand voegde zich niet in het bestaande gevelbeeld en werd niet akkoord bevonden. Opnieuw volgenden enkele suggesties onder andere over het aantal bouwlagen en de kapvorm. Uit het advies van 21 maart 2022 blijkt dat het pand volgens de commissie een bescheidener uitstraling heeft en zich beter voegt in het gevelbeeld. Er worden nog enkele opmerkingen gemaakt om het pand binnen het beschermd stadsgezicht te laten passen. Op 16 mei 2022 wordt het dan voorgelegde plan akkoord bevonden. Het plan is nadien op enkele punten aangepast. Op 31 oktober 2022 heeft de commissie op die aanpassingen ook haar akkoord gegeven.
5.4. De Afdeling stelt vast dat, zoals ook op de zitting is besproken, uit de adviezen niet expliciet blijkt dat de commissie heeft beoordeeld of de nieuwe woningen in omvang en positionering aansluiten op de bebouwing in de directe omgeving, als bedoeld in artikel 3.5, aanhef en onder b, van de regels van het bestemmingsplan. Het college heeft op de zitting toegelicht dat die beoordeling wel uit de adviezen kan worden afgeleid. Het college heeft zich op basis van die adviezen op het standpunt gesteld dat de voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de voorwaarde onder b.
5.5. De Afdeling volgt de toelichting van het college voor zover het gaat om de vier appartementen in het woongebouw aan de straatzijde. De adviezen gaan immers uitgebreid in op de omvang van dat woongebouw ten opzichte van de overige bebouwing aan het Scharloo. De commissie is, zo volgt uit de adviezen, tot de conclusie gekomen dat het woongebouw aan de straatzijde past in het gevelbeeld van het Scharloo. De Afdeling ziet in wat [appellant A] en anderen hebben aangevoerd geen grond voor het oordeel dat het college zich niet onder verwijzing naar de uitgebrachte adviezen op het standpunt heeft mogen stellen dat het woongebouw voldoet aan de voorwaarde onder b van artikel 3.5 van de regels van het bestemmingsplan. De Afdeling betrekt hierbij dat in de door [appellant A] en anderen overgelegde rapportage en memo van Kubiek de conclusie van de commissie over het woongebouw niet gemotiveerd is bestreden.
De Afdeling is echter van oordeel dat het college zich niet onder verwijzing naar de adviezen op het standpunt heeft mogen stellen dat de woning op het achtererf voldoet aan de voorwaarde onder b. Over die vrijstaande woning staat in het advies van 16 december 2021 alleen dat het volume op het achtererf voorstelbaar is. Als deze bebouwing op het achtererf mogelijk wordt gemaakt is daarvoor een meer inhoudelijke motivering nodig waarom deze woning in omvang en positionering aansluit op de overige bebouwing in de directe omgeving. Die is niet te vinden in dat advies en ook niet in de daarop volgende adviezen tot aan het besluit van 19 maart 2024 tot vaststelling van het wijzigingsplan. Het besluit van 19 maart 2024 is naar het oordeel van de Afdeling daarom niet deugdelijk gemotiveerd. Het betoog over de voorwaarde onder b slaagt in zoverre.
5.6. Het college heeft bij zijn verweerschrift, dus na zijn besluit, een advies van de commissie van 2 september 2024 overgelegd. Volgens het college is daarmee onderbouwd dat de nieuwe woning in omvang en positionering aansluit op de bebouwing in de directe omgeving.
5.7. In het advies van 2 september 2024 is geconcludeerd dat, voor zover van belang, het plan aansluit bij de omliggende bebouwing. In het advies is onder meer ingegaan op de vraag of de woning op het achtererf in omvang en positionering aansluit op de bebouwing in de directe omgeving. Er staat dat vanaf het einde van de negentiende eeuw zich aan het Scharloo kleinschalige industriële bedrijvigheid vestigde. In de loop der tijd zijn hier woningen toegevoegd en is historische bedrijfsbebouwing gerenoveerd en geschikt gemaakt voor woonfuncties. Dit heeft geresulteerd in een stedenbouwkundig straatbeeld met een diversiteit aan pakhuizen, herenhuizen, schuren en grondgebonden woningen. De percelen aan het Scharloo worden in zuidwestelijke richting steeds minder diep, waardoor de bebouwing in het achtererfgebied dichterbij de voet van de achter die percelen gelegen vestingwal komt te liggen. Verder staat in het advies dat van oudsher in het achtererfgebied van het Scharloo bebouwing met verschillende kaprichtingen voorkomt. Bebouwing tegen de of zelfs in de vestingwal komt in de directe omgeving van het plangebied voor. Bebouwing met kap als onderdeel van de tweede bouwlaag, zoals het wijzigingsplan mogelijk maakt, in het achtererfgebied is in de directe omgeving van het plangebied niet ongebruikelijk. Ook is een woning in de tweede bebouwingslijn volgens de commissie niet vreemd binnen een historische vesting en omliggende percelen. Daarbij is verwezen naar de nieuwbouw op het perceel Scharloo 6, waar sprake is van wonen in de tweede bebouwingslijn in een tweelaags volume, bestaande uit anderhalve bouwlaag en kap.
Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college met het inbrengen van dit advies alsnog toereikend gemotiveerd dat de woning op het achtererf in omvang en positionering aansluit op de bebouwing in de omgeving. Daarbij betrekt de Afdeling dat in het advies van de commissie staat dat in de directe omgeving van het plangebied tweedelijns bebouwing, waaronder ook woningen, vaker voorkomt. Dat tweedelijns bebouwing in de binnenstad voorkomt, is overigens ook vermeld in de rapportage van Kubiek. [appellant A] en anderen hebben niet bestreden dat er elders aan het Scharloo ook sprake is van woningbouw op het achtererf. Dat die woningen via een weg in plaats van alleen een steeg, zoals de woning in het plangebied, te bereiken zijn, doet aan het feit dat die woningen op het achtererf staan niet af.
- voorwaarde onder e
5.8. De monumentencommissie heeft in haar advies van 19 juli 2022 aangegeven dat de waarden van het beschermd stadsgezicht niet worden aangetast. Dit advies is als bijlage bij de plantoelichting gevoegd. Hoewel het advies zelf, zoals [appellant A] en anderen aanvoeren, niet is gemotiveerd, is in dat advies wel verwezen naar de op 16 mei 2022 gegeven goedkeuring van het plan. Uit dat advies en de daaraan voorafgaande adviezen leidt de Afdeling af dat de waarden van het beschermd stadsgezicht zijn betrokken bij de advisering. De Afdeling wijst in dit verband ter illustratie naar het advies van 21 maart 2022, waar de kapvorm in het licht van het beschermd stadsgezicht aan de orde is gekomen.
Uit het voorgaande volgt dat het college de commissie heeft gevraagd hem te adviseren over de vraag of de voorgenomen ontwikkeling past in het beschermd stadsgezicht. De commissie heeft die vraag bevestigend beantwoord. Er bestaat daarom geen grond voor het oordeel dat niet aan voorwaarde onder e van artikel 3.5 van de regels van het bestemmingsplan wordt voldaan.
Het betoog over de voorwaarde onder e slaagt niet.
Parkeren
6. Maas en anderen betogen dat het wijzigingsplan niet in voldoende parkeergelegenheid voorziet. Zij voeren aan dat de parkeerbehoefte in de bestaande situatie niet zes parkeerplaatsen was, maar minder. Zij wijzen er in dit verband op dat het college ten onrechte is uitgegaan van een bruto vloeroppervlak van 486 m². Zij voeren voorts aan dat er in het bedrijfspand mogelijk was om ten minste één auto te parkeren, zodat niet kan worden gezegd dat alle benodigde parkeerplaatsen in de openbare ruimte waren. Zij voeren verder aan dat de in het wijzigingsplan voorziene twee parkeerplaatsen volgens het gemeentelijk parkeerbeleid niet als twee parkeerplaatsen meetellen in de berekening. Ter onderbouwing van dit betoog wijzen [appellant A] en anderen naar de rapportage en memo van Kubiek.
6.1. Artikel 13.2 van de regels van het wijzigingsplan luidt:
"a. Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, kan niet worden gebouwd wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden.
b. Bij een omgevingsvergunning wordt aan de hand van op dat moment van toepassing zijnde beleidsregels bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid.
c. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie."
6.2. In de toelichting op het wijzigingsplan staat dat in de oude situatie, uitgaande van een bruto vloeroppervlak (hierna: het bvo) van de bedrijfsbebouwing van 486 m², een parkeerbehoefte bestond van 6,32 parkeerplaatsen (afgerond zes). In de nieuwe situatie zal, uitgaande van een huurwoning in de vrije sector met een parkeernorm van 1,9 per woning, en vier huurappartementen (midden/goedkoop) met een parkeernorm van 1,5 per appartement, de parkeerbehoefte 7,9 parkeerplaatsen (afgerond acht) zijn. De oude en nieuwe situatie zijn tegen elkaar afgezet en er is geconcludeerd dat in de nieuwe situatie een parkeerbehoefte bestaat van twee parkeerplaatsen op eigen terrein. Het planvoornemen voorziet in de bouw van twee inpandige parkeerplaatsen. Het plan zal daarom niet leiden tot een onevenredige parkeerdruk op de omgeving, aldus de toelichting.
6.3. Het college heeft er in zijn verweerschrift op gewezen dat het bij zijn besluitvorming is uitgegaan van parkeernormen zoals die waren vastgesteld door de voormalige gemeente Brielle. Echter, al ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp wijzigingsplan op 20 september 2023 gold de op 19 augustus 2023 vastgestelde Nota parkeernormen gemeente Voorne aan Zee. Het college had van die nota moeten uitgaan, maar heeft bij de vaststelling van het wijzigingsplan ten onrechte andersluidende, niet meer geldende parkeernormen gehanteerd, zo staat in het verweerschrift.
De Afdeling komt alleen al hierom tot het oordeel dat het besluit tot vaststelling van wijzigingsplan op dit punt niet op zorgvuldige wijze is voorbereid en niet deugdelijk is gemotiveerd.
6.4. In paragraaf 1.4 van de Nota parkeernormen staat dat de autoparkeernormen die gelden binnen de gemeente zijn gebaseerd op de landelijke kencijfers van publicatie 381 van de CROW. Over deze kencijfers staat in de Nota parkeernormen dat deze door middel van onderzoek tot stand zijn gekomen en een indicatie geven van de parkeerbehoefte van verschillende functies. Deze kencijfers kennen een bandbreedte en zijn bepaald voor verschillende stedelijkheidsgraden (vijf klassen van sterk stedelijk tot niet stedelijk) en ligging (centrum, schil centrum, rest bebouwde kom en buitengebied). Er staat dat op basis van lokale kenmerken binnen de gemeente de contouren van de ligging zijn vastgesteld. In paragrafen 3.2.2 en 3.2.3 wordt van de verschillende gebieden binnen de gemeente aangegeven welke stedelijkheidsgraad zij hebben en in welke stedelijke zone zij liggen. De kern Brielle wordt getypeerd als 'matig stedelijk'. Vesting Brielle ligt volgens de Nota in de zone 'centrum'.
In paragraaf 3.1 van de Nota staat dat bij functiewijziging(en) van een bestaand gebouw of gebied de berekende parkeervraag mag worden verminderd met de parkeervraag van de oude functie (bestaande bestemming), waarbij wordt uitgegaan van de parkeervraag op het nieuwe maatgevende moment.
6.5. Het college heeft toepassing gegeven aan het beleid zoals dat is neergelegd in de Nota parkeernormen. Het college heeft in zijn het verweerschrift aangegeven dat, op basis van die Nota, het plangebied moet worden aangemerkt als 'matig stedelijk' en 'centrum'. De nieuwe woningen hebben een parkeerbehoefte van zes parkeerplaatsen. Daarbij is het college voor de woning uitgegaan van een parkeernorm van 1,4 en voor de appartementen van een parkeernorm van 1,1 per appartement. Dat is een totaal van (afgerond) zes parkeerplaatsen. Over de parkeerbehoefte van de oude functie staat in het verweerschrift dat het bvo van de bedrijfsbebouwing, afgerond, 485 m² was. Uitgaande van een parkeernorm van 1,55 parkeerplaatsen per 100 m² bvo had de oude functie een parkeervraag van acht parkeerplaatsen. Het college heeft, onder verwijzing naar de Nota parkeernormen, de parkeervraag van de nieuwe woningen verminderd met de parkeervraag van de oude functie. Het college heeft zich concluderend op het standpunt gesteld dat op basis van de Nota parkeernormen voor de nieuwe woningen zes parkeerplaatsen nodig zijn en er reeds acht beschikbaar waren in de openbare ruimte. De totale parkeerbehoefte kan daarmee volgens het college volledig in de openbare ruimte worden opgevangen.
6.6. De Afdeling overweegt ten eerste dat zij, in de niet onderbouwde stelling van [appellant A] en anderen dat de typering van de kern Brielle als matig stedelijk in de Nota parkeernormen niet juist kan zijn, geen aanleiding ziet om te oordelen dat het beleid op dit punt onjuist is.
De Afdeling stelt vast dat [appellant A] en anderen de door het college berekende parkeerbehoefte van de nieuwe woningen niet hebben bestreden. Zij hebben de parkeerbehoefte in de oude situatie wel bestreden. De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat het college bij de berekening van de parkeerbehoefte van de oude functie ten onrechte is uitgegaan van een bvo van 485 m². Dat een deel van die oppervlakte bestaat uit opslagruimte, zoals [appellant A] en anderen op de zitting hebben aangegeven, is onvoldoende voor dat oordeel. De Afdeling ziet niet in dat de parkeerbehoefte van de bij het bedrijf behorende opslagruimte niet is verdisconteerd in de parkeernorm van 1,55 parkeerplaatsen per 100 m². Deze norm is gekoppeld aan het bedrijf en geldt voor het gehele oppervlak van dat bedrijf, ook als een deel van de bedrijfsbebouwing wordt gebruikt voor opslag. Het college heeft zich daarom op het standpunt mogen stellen dat voor de oude functie acht parkeerplaatsen nodig waren.
De Afdeling ziet ook geen grond voor het oordeel dat het college zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat in de oude situatie de benodigde parkeerplaatsen in de openbare ruimte lagen. Het college heeft zich in de Nota beantwoording zienswijze op het standpunt gesteld dat het in de oude situatie niet mogelijk was om in het bedrijfspand te parkeren. De Afdeling sluit op basis van de in het beroepschrift opgenomen foto niet uit dat er een deur in het bedrijfspand was die in volledig geopende stand een auto kon doorlaten, maar gebleken is dat er nooit een auto in het bedrijfspand geparkeerd werd. De auto's werden in de openbare ruimte geparkeerd.
6.7. Uitgaande van een parkeerbehoefte in de oude situatie van acht parkeerplaatsen die in de openbare ruimte waren gelegen en een parkeerbehoefte van zes parkeerplaatsen in de nieuwe situatie, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het college zich niet op het standpunt heeft mogen stellen dat op voorhand geen twijfel bestaat dat overeenkomstig artikel 13.2 van de regels van het wijzigingsplan kan worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Wat [appellant A] en anderen hebben aangevoerd over het al dan niet volledig mogen meetellen van de twee parkeerplaatsen in de garage in het woongebouw, behoeft daarom geen bespreking.
Conclusie
7. Het beroep is gegrond. Het besluit van 19 maart 2024 moet worden vernietigd omdat de motivering op twee punten niet deugdelijk is (hierboven onder 5.5 en 6.3) en niet is voorbereid met de vereiste zorgvuldigheid (hierboven onder 6.3). De Afdeling ziet echter, gelet op wat hiervoor onder 5.7 en 6.4 tot en met 6.7 is overwogen, aanleiding de rechtsgevolgen van dat besluit in stand te laten.
8. Het college moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Voorne aan Zee van 19 maart 2024 tot vaststelling van het wijzigingsplan "Scharloo 19, Brielle";
III. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven;
IV. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Voorne aan Zee tot vergoeding van bij [appellant A], [appellant B], [appellant C], [appellant D] en [appellant E] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.814,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
V. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Voorne aan Zee aan [appellant A], [appellant B], [appellant C], [appellant D] en [appellant E] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 187,00 vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. D.A. Verburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, griffier.
w.g. Verburg
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Pieters
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2025
473