ECLI:NL:RVS:2025:771

Raad van State

Datum uitspraak
26 februari 2025
Publicatiedatum
26 februari 2025
Zaaknummer
202302900/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.M. Kaajan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep AGRAforce Take 2 C.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant inzake omgevingsvergunning voor kampeerterrein in Veere

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van AGRAforce Take 2 C.V. tegen een uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 24 maart 2023. AGRAforce had een omgevingsvergunning aangevraagd voor het tijdelijk gebruiken van een kampeerterrein aan de Kraaienestweg 1 in Veere buiten het kampeerseizoen. De vergunning werd verleend door het college van burgemeester en wethouders van Veere op 12 oktober 2020, maar AGRAforce was het niet eens met enkele onderdelen van dit besluit en heeft beroep ingesteld. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar veroordeelde het college tot betaling van een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.

AGRAforce heeft hoger beroep ingesteld, maar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt dat AGRAforce in beginsel geen belang meer heeft bij de behandeling van het hoger beroep, aangezien de termijn waarvoor de vergunning was verleend inmiddels is verstreken. De Afdeling overweegt dat AGRAforce geen schade heeft gesteld te hebben geleden en dat er geen aanknopingspunten zijn voor de verlening van een nieuwe vergunning in dezelfde vorm. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de rechtbank terecht slechts één punt heeft toegekend voor de proceskostenveroordeling wegens overschrijding van de redelijke termijn.

De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en het college hoeft geen proceskosten in hoger beroep te vergoeden.

Uitspraak

202302900/1/R1.
Datum uitspraak: 26 februari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
AGRAforce Take 2 C.V., gevestigd in Veere,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland­West­Brabant van 24 maart 2023 in zaak nr. 21/5455 in het geding tussen:
AGRAforce
en
het college van burgemeester en wethouders van Veere.
Procesverloop
Bij besluit van 12 oktober 2020 heeft het college aan AGRAforce een omgevingsvergunning verleend voor het tijdelijk gebruiken van het kampeerterrein aan de Kraaienestweg 1 in Veere buiten het kampeerseizoen en het tijdelijk gebruiken van gronden als standplaatsen voor campers.
Bij besluit van 4 november 2021 heeft het college het door AGRAforce daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 maart 2023 heeft de rechtbank het door AGRAforce daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft AGRAforce hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
AGRAforce heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 29 januari 2025, waar AGRAforce, vertegenwoordigd door A.H. van Leeuwen, rechtsbijstandverlener in Veere, en het college, vertegenwoordigd door F. ten Brinke en M. Portier-de Rooij, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       AGRAforce exploiteert een minicamping onder de naam "Haflingerhof De Heksenketel", aan de Kraaienestweg 1 in Veere. Op 5 september 2020 heeft AGRAforce een omgevingsvergunning aangevraagd voor het tijdelijk gebruiken van het kampeerterrein buiten het kampeerseizoen. De aanvraag ziet op de activiteit het gebruiken van gronden en bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de toenmalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
In het ter plaatse geldende bestemmingsplan "3e herziening Buitengebied Veere" hebben de gronden van het perceel Kraaienestweg 1 - voor zover van belang - de bestemming "Wonen", met de functieaanduiding "specifieke vorm van recreatie - kleinschalig kamperen", de bestemming "Agrarisch met waarden - landschaps en natuurwaarden", met de functieaanduiding "dagrecreatie" en de bestemming "Paardenbak", met de functieaanduiding "parkeerterrein".
Op 12 oktober 2020 heeft het college, met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wabo, in samenhang met artikel 4, onderdeel 11, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht de gevraagde omgevingsvergunning verleend. De vergunning ziet op het tijdelijk toestaan van het gebruik van het kampeerterrein buiten het kampeerseizoen (dat op grond van artikel 1.43 van de planregels gedefinieerd is als de periode van 1 maart tot en met 15 november), en op het, buiten het kampeerseizoen, tijdelijk toestaan van het gebruik van gronden direct grenzend aan gronden met de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - kleinschalig kamperen" buiten het bestaande kampeerterrein, op gronden met de bestemming "Agrarisch met waarden - landschaps - en natuurwaarden" met de functieaanduiding "dagrecreatie", en op gronden met de bestemming "Paardenbak" met de functieaanduiding "parkeerterrein" als standplaatsen voor campers. De omgevingsvergunning gold voor de periode van 16 november 2020 tot en met 28 februari 2021.
AGRAforce heeft beroep ingesteld tegen het besluit tot vergunningverlening, omdat zij zich niet kan verenigen met een aantal onderdelen van dat besluit. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het college veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn en een vergoeding van de gemaakte kosten voor het daartoe ingediende verzoek. AGRAforce is het niet eens met de uitspraak van de rechtbank en heeft daartegen hoger beroep ingesteld.
Belang bij een inhoudelijke bespreking
2.       De Afdeling beoordeelt de vraag of AGRAforce nog belang heeft bij de behandeling van haar hoger beroep naar de stand van zaken ten tijde van deze uitspraak. De periode waarvoor de vergunning is verleend is inmiddels verstreken. Dit betekent dat AGRAforce in beginsel geen belang meer heeft bij de behandeling van haar hoger beroep. Dit kan anders zijn als een inhoudelijk oordeel over de rechtmatigheid van de verleende vergunning kan worden betrokken bij eventuele toekomstige aanvragen voor een vergunning en de toetsing daarvan. Ook kan een belang bij een beoordeling van een hoger beroep bestaan indien AGRAforce stelt schade te hebben geleden en enigszins aannemelijk is dat schade is geleden als gevolg van het bestreden besluit.
2.1.    AGRAforce heeft een omgevingsvergunning aangevraagd voor het tijdelijk gebruiken van het kampeerterrein buiten het kampeerseizoen. Met het besluit van 12 oktober 2020 is deze vergunning verleend. De termijn waarvoor de vergunning was verleend, is verstreken op 28 februari 2021. Dit betekent dat AGRAforce in beginsel geen belang meer heeft bij de behandeling van het hoger beroep.
De Afdeling acht het niet aannemelijk dat een volgende vergunning wordt verleend in dezelfde vorm als de vergunning van 12 oktober 2020. Er is ruim vier jaar verstreken sinds de tijdelijke vergunning is verleend en niet gesteld of gebleken is dat nadien vergelijkbare vergunningen door AGRAforce zijn aangevraagd.
De Afdeling begrijpt dat het doel dat AGRAforce met het voeren van deze procedure voor ogen staat, is dat zij duidelijkheid van het college wenst te krijgen over het standpunt van AGRAforce dat zij gerechtigd is om op het perceel aan de Kraaiennestweg 1 gedurende het gehele jaar kampeermiddelen te plaatsen. Deze procedure leent zich daar niet voor, alleen al omdat de aanvraag daar niet op zag. AGRAforce kan daarom met deze procedure niet de duidelijkheid verkrijgen die zij wenst.
Verder heeft AGRAforce in hoger beroep niet gesteld schade te hebben geleden. De Afdeling is daarom van oordeel dat AGRAforce geen belang heeft bij een inhoudelijke bespreking van de door haar aangevoerde gronden in hoger beroep.
Proceskosten wegens overschrijding redelijke termijn
3.       AGRAforce betoogt verder dat de rechtbank een te beperkte proceskostenveroordeling heeft uitgesproken in verband met haar verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Volgens AGRAforce is de rechtbank bij de berekening van de proceskosten voor dat verzoek ten onrechte uitgegaan van één proceshandeling. AGRAforce heeft voorafgaand aan de zitting bij de rechtbank een verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn ingediend en volgens AGRAforce dienen om die reden twee punten te worden toegekend, namelijk één voor het verzoek en één voor de zitting.
3.1.    Omdat de rechtbank tot de toekenning van schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn is gekomen, heeft zij in verband met dat verzoek een proceskostenveroordeling uitgesproken. Dat het verzoek voorafgaand aan de zitting schriftelijk is ingediend maakt niet dat voor de behandeling op de zitting een punt moet worden toegekend. In alle gevallen moet gelet op het Besluit proceskosten bestuursrecht slechts één punt voor het verzoek om schadevergoeding worden toegekend. Een verzoek om schadevergoeding wegens het overschrijden van de redelijke termijn is eenduidig en behoeft, nadat het is gedaan, geen uitgebreide inhoudelijke bespreking op de zitting. De zitting is in de eerste plaats bedoeld voor de behandeling van de inhoudelijke beroepsgronden. In verband daarmee dient voor een eventuele bespreking van dat verzoek tijdens de zitting geen extra punt te worden toegekend.
Het voorgaande betekent dat de rechtbank in haar uitspraak terecht slechts één punt heeft toegekend voor de behandeling van het verzoek om schadevergoeding.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
4.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen, dient te worden bevestigd.
5.       Het college hoeft geen proceskosten in hoger beroep te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. M.M. Kaajan, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.
w.g. Kaajan
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Sparreboom
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2025
195-1093