ECLI:NL:RVS:2025:755

Raad van State

Datum uitspraak
26 februari 2025
Publicatiedatum
26 februari 2025
Zaaknummer
202304634/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan wijziging van agrarisch naar wonen in Boxtel en de vraag van relativiteit

Op 26 februari 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan van de gemeente Boxtel. Dit bestemmingsplan, vastgesteld op 23 mei 2023, wijzigt de bestemming van een locatie van 'Agrarisch' naar 'Wonen' en maakt de bouw van twee Ruimte-voor-Ruimtewoningen mogelijk. Appellanten, wonend in Boxtel, zijn het niet eens met deze wijziging en hebben beroep ingesteld. Zij stellen dat de raad het bestemmingsplan in strijd met een goede ruimtelijke ordening en het gelijkheidsbeginsel heeft vastgesteld. De Afdeling heeft in haar uitspraak het relativiteitsvereiste behandeld, dat inhoudt dat degene die zich beroept op een norm ook belang moet hebben bij de bescherming van die norm. De Afdeling concludeert dat aan dit vereiste niet is voldaan, omdat de appellanten op een aanzienlijke afstand van het plangebied wonen en geen direct zicht hebben op de locatie. Hierdoor kan niet worden gesteld dat de norm van een goede ruimtelijke ordening hun belangen beschermt. De Afdeling heeft ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel verworpen, omdat de raad goed heeft gemotiveerd dat de initiatieven van de appellanten geen gelijke gevallen zijn. De beroepen zijn ongegrond verklaard en de raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202304634/1/R2.
Datum uitspraak: 26 februari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
1.       [appellant sub 1], wonend in Boxtel,
2.       [appellant sub 2], wonend in Boxtel,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Boxtel,
verweerder
Procesverloop
Bij besluit van 23 mei 2023 heeft de raad het bestemmingsplan "[locatie]" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 2] en [appellant sub 1] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[partij A] en [partij B] hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant sub 2] en [appellant sub 1] hebben nadere stukken ingediend.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht om op zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 17 november 2022 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening (Wro), zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2.       Het bestemmingsplan wijzigt de bestemming van de locatie van "Agrarisch" grotendeels naar de bestemming "Wonen" en verandert een voormalige bedrijfswoning in een burgerwoning. Ook worden er twee Ruimte-voor-Ruimtewoningen mogelijk gemaakt. [appellant sub 2] en [appellant sub 1] zijn het niet eens met de twee Ruimte-voor-Ruimtewoningen. In deze uitspraak gaat de Afdeling in op de vraag of het vereiste dat degene die zich beroept op een bepaalde norm zelf ook belang moet hebben bij de bescherming van die norm - het zogenoemde relativiteitsvereiste - in de weg staat aan vernietiging van het bestemmingsplan.
Geen beoordeling ruimtelijke aanvaardbaarheid
3.       [appellant sub 2] en [appellant sub 1] betogen dat de raad het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening en het gelijkheidsbeginsel heeft vastgesteld. Het bestemmingsplan is volgens hen namelijk niet in overeenstemming met beleidsuitgangspunten en vergelijkbare initiatieven van [appellant sub 2] en [appellant sub 1] heeft de raad niet toegestaan.
3.1.    De Afdeling behandelt deze beroepsgronden niet inhoudelijk, omdat het vereiste dat degene die zich beroept op een bepaalde norm zelf ook belang moet hebben bij de bescherming van die norm, in de weg staat aan vernietiging van het bestemmingsplan (artikel 8:69a van de Awb). Aan dat vereiste wordt hier niet voldaan.
3.2.    [appellant sub 2] en [appellant sub 1] beroepen zich namelijk op de norm van een goede ruimtelijke ordening (artikel 3.1 van de Wro). Die norm van een goede ruimtelijke ordening strekt tot de bescherming van hun belang als het gaat om behoud van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat op de plek waar zij wonen. Zij wonen alleen op meer dan circa 640 meter, respectievelijk 200 tot 300 meter afstand van het plangebied. Uit foto’s van de omgeving is gebleken dat [appellant sub 2] en [appellant sub 1] geen direct zicht hebben op het plangebied. Daarnaast zijn de ruimtelijke gevolgen van de twee voorziene woningen zeer beperkt. Onder die omstandigheden kan niet worden gesteld dat de norm van een goede ruimtelijke ordening in dit geval strekt tot bescherming van hun belangen.
Geen correctie door gelijkheidsbeginsel
3.3.    Daarnaast bestaat er geen aanleiding om de toepassing van het vereiste dat degene die zich beroept op een bepaalde norm zelf ook belang moet hebben bij de bescherming van die norm, te corrigeren. De Afdeling wijst voor een uitleg over deze correctie op haar uitspraak van 16 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:732, onder 18.1 en verder. Weliswaar hebben [appellant sub 2] en [appellant sub 1] een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel, maar dit beroep slaagt niet. De raad heeft namelijk goed gemotiveerd dat de initiatieven van [appellant sub 2] en [appellant sub 1] geen gelijke gevallen zijn.
3.4.    In het geval van de [locatie] gaat het om twee Ruimte-voor-Ruimtewoningen in combinatie met toepassing van de saneringsregeling varkenshouderij. Medewerking aan beide aspecten is nodig om te komen tot sanering van de intensieve veehouderij op die locatie inclusief de sloop respectievelijk de verwijdering van alle bijbehorende bouwwerken en verharding waarmee volgens de raad een aanzienlijke ruimtelijke kwaliteitswinst wordt behaald. Bij de door [appellant sub 2] en [appellant sub 1] genoemde initiatieven gaat het daarentegen om de bouw van één of meerdere Ruimte-voor-Ruimtewoningen op een onbebouwd perceel met de bestemming "Agrarisch" zonder bouwvlak. Het betoog slaagt daarom niet.
Conclusie
4.       De beroepen zijn ongegrond.
5.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.M. Ahmady-Pikart, griffier.
w.g. Minderhoud
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Ahmady-Pikart
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2025
638