ECLI:NL:RVS:2025:748

Raad van State

Datum uitspraak
26 februari 2025
Publicatiedatum
26 februari 2025
Zaaknummer
202401725/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing urgentieverklaring voor woning vanwege onvoldoende huisvestingsprobleem en niet voldoen aan aanvraagcriteria

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Den Haag op 23 september 2022 een aanvraag van [appellant] voor een urgentieverklaring afgewezen. [appellant], die met haar twee kinderen in Den Haag woont, heeft deze aanvraag ingediend omdat zij zich onveilig voelt in haar huidige woning na bedreigingen door drie vrouwen. Ze is gediagnostiseerd met PTSS en haar psycholoog heeft aangegeven dat verhuizen haar kan helpen bij het verminderen van haar depressieve klachten. Het college heeft de aanvraag echter afgewezen, omdat het huisvestingsprobleem niet voldoende zou worden opgelost met een verhuizing en omdat [appellant] niet aan de vereiste voorwaarden voldeed, waaronder het aantoonbaar reageren op het beschikbare woningaanbod gedurende drie maanden.

Na de afwijzing heeft [appellant] bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag heeft op 7 februari 2024 het beroep van [appellant] tegen deze beslissing eveneens ongegrond verklaard. Hierop heeft [appellant] hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 15 januari 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de zaak behandeld. [appellant] voerde aan dat haar omstandigheden, waaronder de bedreigingen en haar psychische toestand, niet voldoende waren meegewogen door het college en dat de rechtbank de verklaring van haar behandelend psycholoog niet objectief had beoordeeld.

De Afdeling heeft geoordeeld dat de rechtbank terecht voorbij is gegaan aan de verklaring van de psycholoog, omdat het college een objectief rapport van de GGD-arts had ingeschakeld. De aanvullende verklaring van de psycholoog bevatte geen nieuwe feiten die de afwijzing konden onderbouwen. De gronden van [appellant] in hoger beroep waren voornamelijk herhalingen van eerdere argumenten, en de Afdeling heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Het hoger beroep is ongegrond verklaard en er is geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

202401725/1/A2.
Datum uitspraak: 26 februari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Den Haag,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 7 februari 2024 in zaak nr. 23/3260 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (hierna: het college)
Procesverloop
Bij besluit van 23 september 2022 heeft het college een aanvraag van [appellant] om een urgentieverklaring afgewezen.
Bij besluit van 4 april 2023 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 februari 2024 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 januari 2025, waar mr. E.M. Prins, advocaat in Den Haag en N. Atanasova, tolk, voor [appellant], en het college, vertegenwoordigd door mr. G. Tjon Man Tsoi, zijn verschenen.
Overwegingen
1.       [appellant] woont met haar twee kinderen in Den Haag. Zij heeft een urgentieverklaring aangevraagd omdat zij in haar huidige woning is bedreigd door drie vrouwen die bij haar hebben aangebeld. Door deze traumatische gebeurtenis voelt zij zich niet meer veilig in haar woning. [appellant] is gediagnostiseerd met PTSS. Het verblijf in de woning veroorzaakt ernstige ontwrichting in haar leven en staat haar behandeling in de weg. [appellant] verwijst naar de brieven van haar behandelend psycholoog van 28 juli 2022 en 13 maart 2023, waarin staat dat de psycholoog meent dat het verhuizen naar een andere woning [appellant] helpt om haar depressieve klachten te verminderen. Het college heeft de aanvraag afgewezen omdat het huisvestingsprobleem onvoldoende wordt opgelost met een verhuizing. Bovendien heeft [appellant] niet eerst voorafgaand aan de aanvraag drie maanden zelf aantoonbaar gereageerd op het beschikbare woningaanbod. Ook op grond van de hardheidsclausule kan aan haar geen urgentieverklaring worden verleend. Op verzoek van het college heeft A. Martinez, Adviserend geneeskundige werkzaam bij de GGD Hagelanden, op 29 november 2022 een advies uitgebracht. Hierin heeft hij geconcludeerd dat de psychische en psychosociale problematiek direct gerelateerd is aan sociaal-culturele problematiek. Daarnaast bestaat er geen grote zekerheid dat door verhuizing deze externe van buiten komende oorzaak niet meer zal voorkomen. Er is sprake van een ernstige maar niet levensbedreigende of levensontwrichtende woonsituatie.
2.       [appellant] voert in hoger beroep aan dat haar niet mag worden tegengeworpen dat zij niet eerst voorafgaand aan de aanvraag drie maanden zelf aantoonbaar heeft gereageerd op het beschikbare woningaanbod, omdat zij door geweld in een noodsituatie en onder ernstige stress verkeerde. Verder betoogt zij dat, gelet op vaste rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (bijvoorbeeld ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD0 07721212), er een deskundige moet worden aangesteld, nu de rechtbank de behandelend psycholoog niet objectief acht. Daarnaast betoogt [appellant] dat zij wel een geslaagd beroep kan doen op de hardheidsclausule omdat de afwijzing van de urgentieverklaring haar welzijn en herstel in de weg staat.
3.       [appellant] voert terecht aan dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan de inhoud van de verklaring van de behandelend psycholoog, op grond van het enkele feit dat hij haar behandelaar is. Dit leidt echter niet tot vernietiging van de uitspraak. Het college heeft naar aanleiding van de verklaring van de behandelend psycholoog van 28 juli 2022 de GGD-arts ingeschakeld. De GGD-arts heeft vervolgens een objectief en inzichtelijk rapport opgesteld dat het college aan de afwijzing ten grondslag heeft gelegd. De aanvullende verklaring van de behandelend psycholoog van 13 maart 2023 bevat, zoals het college terecht opmerkt, geen nieuwe feiten en omstandigheden die maken dat niet meer van de juistheid van het rapport van de GGD-arts kan worden uitgegaan. Onder deze omstandigheden, bestaat voor het benoemen van een deskundige geen grond.
4.       De gronden die [appellant] verder in hoger beroep heeft aangevoerd, zijn een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 7, 8, 10 en 11 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd.
5.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.
6.       Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen reden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M. Soffers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, griffier.
w.g. Soffers
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Loon
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2025
284-1132