202402083/1/A2.
Datum uitspraak: 26 februari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Amsterdam,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 27 februari 2024 in zaak nr. 23/2158 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 3 januari 2023 heeft het college de aanvraag van [appellant] om een urgentieverklaring afgewezen.
Bij besluit van 7 april 2023 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 februari 2024 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 20 januari 2025, waar [appellant], bijgestaan door mr. E.Tj. van Dalen, advocaat in Groningen, vergezeld van [persoon], en het college, vertegenwoordigd door mr. J.H.G. van den Boorn, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] staat ingeschreven op het adres van zijn moeder, waar hij gedurende de week of af en toe verblijft. Vanwege de slechte relatie met zijn moeder, slaapt [appellant] de rest van de tijd bij kennissen of vrienden. Hij heeft een urgentieverklaring aangevraagd omdat hij een eigen woning nodig heeft om te kunnen werken aan zijn psychische problemen.
Besluitvorming
2. Uit een advies van de GGD blijkt dat [appellant] een beperkte belastbaarheid heeft en dat het inwonen bij familie tot de nodige spanningen kan leiden, maar dat er geen medische noodzaak is dat [appellant] op korte termijn zou moet verhuizen. Het college heeft de aanvraag daarom afgewezen op grond van artikel 2.6.5, eerste lid, aanhef en onder b, van de Huisvestingsverordening Amsterdam 2020. Volgens het college is er geen urgent huisvestingsprobleem als iemand op diverse plekken inwonend is. Gelet op het advies van de GGD is er daarnaast geen aan de huisvesting gerelateerde problematiek die maakt dat er desondanks wel sprake zou zijn van een acute noodzaak om te verhuizen.
Hoger beroep en de beoordeling daarvan
3. In hoger beroep betoogt [appellant] dat er wel sprake is van een urgent huisvestingsprobleem. De situatie dat hij nooit ergens langere tijd kan verblijven, kan niet worden beschouwd als inwoning in de zin van de huisvestingsverordening. Daarnaast voldoet hij wel aan de voorwaarden voor medische urgentie. Ter onderbouwing heeft [appellant] in hoger beroep een e-mail van 15 februari 2023 overgelegd van zijn psycholoog bij Sensa Zorg. In deze e-mail geeft de psycholoog aan dat het van belang is dat [appellant] kan beschikken over zijn eigen woonruimte. Pas wanneer hij over een eigen woning beschikt, kan zijn behandeling worden gestart.
4. Daargelaten of de huidige woonsituatie van [appellant] is te kwalificeren als inwoning zoals bedoeld in de Huisvestingsverordening, is de Afdeling van oordeel dat het college in ieder geval geen urgentieverklaring op medische gronden heeft hoeven te verlenen. Dit betekent dat het college de aanvraag heeft kunnen afwijzen. De Afdeling zal dit oordeel hierna toelichten.
4.1. In paragraaf 10 en 11, van hoofdstuk 1 van de Nadere regels Huisvestingsverordening Amsterdam 2020 heeft het college aanvullende voorwaarden opgenomen waaraan een aanvrager moet voldoen om in aanmerking te komen voor een urgentieverklaring op medische gronden. Zo kan alleen urgentie worden verkregen als er sprake is van ernstige medische problemen, die dusdanig levensontwrichtend zijn dat de aanvrager vanwege de ernstige woonproblemen niet meer in staat is zelfstandig te functioneren. De ernstige en levensontwrichtende aard van de medische problemen moet blijken uit medische verklaringen.
4.2. De GGD heeft in het kader van de adviesopdracht informatie opgevraagd bij de behandelaren van [appellant]. Sensa Zorg heeft bij brief van 13 juli 2022 de gevraagde inlichtingen verstrekt. Op basis van alle overgelegde informatie heeft de GGD het college geadviseerd dat er geen noodzaak is voor medische urgentie. Het college mag op het advies van een deskundige afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Als een partij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht, mag het bestuursorgaan niet zonder nadere motivering op het advies afgaan.
4.3. Uit de door [appellant] op de zitting gegeven toelichting en de overgelegde e-mail blijkt dat hij veel baat zou hebben bij een eigen woning. Hoewel dit goed invoelbaar is, ziet de Afdeling hierin onvoldoende aanknopingspunten dat het college het advies van de GGD niet ten grondslag heeft mogen leggen aan de afwijzing. Uit de overgelegde e-mail blijkt niet dat de huidige psychische problemen van [appellant] levensontwrichtend zijn. Ook blijkt uit de e-mail niet of, en zo ja hoe, de situatie is gewijzigd ten opzichte van zes maanden eerder toen Sensa Zorg inlichtingen heeft verstrekt aan de GGD. Dit betekent dat het college de aanvraag heeft kunnen afwijzen omdat [appellant] niet voldoet aan de voorwaarden voor medische urgentie.
4.4. Het betoog slaagt niet.
5. De gronden die [appellant] in hoger beroep over de hardheidsclausule heeft aangevoerd zijn zo goed als een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 5.1 tot en met 5.4 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd.
Conclusie
6. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.
7. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.A. de Poorter, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.S. Rietveld, griffier.
w.g. De Poorter
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Rietveld
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2025
1064