202407173/1/A2.
Datum uitspraak: 26 februari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend in [woonplaats],
appellante,
en
het college van beroep voor de examens van de Hogeschool Utrecht (hierna: het college),
verweerder.
Procesverloop
Bij beslissing van 12 juli 2024 heeft de examencommissie van de faculteit Instituut voor Recht aan [appellante] een bindend negatief studieadvies (hierna: BNSA) gegeven.
Bij beslissing van 15 oktober 2024 heeft het college het door [appellante] hiertegen ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 20 januari 2025, waar [appellante] en het college, vertegenwoordigd door mr. J. Ferrero, mr. M. van Geene en J. Kroon, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellante] is in het studiejaar 2022/23 begonnen met de bacheloropleiding rechten aan de Hogeschool Utrecht. Zij heeft in haar eerste studiejaar 45 studiepunten behaald. Hiermee heeft [appellante] niet voldaan aan de studievoortgangsnorm van 50 studiepunten. De examencommissie heeft in de persoonlijke omstandigheden van [appellante] aanleiding gezien om het bindend studieadvies met een jaar op te schorten. Aan deze opschorting heeft de examencommissie de voorwaarde verbonden dat [appellante] aan het eind van het studiejaar 2023/24 alle 60 studiepunten van de propedeutische fase moet hebben behaald om alsnog een positief studieadvies te krijgen.
2. In het studiejaar 2023/24 heeft [appellante] in totaal vijftien studiepunten behaald, waarvan vijf studiepunten uit de propedeutische fase. De examencommissie heeft het verzoek van [appellante] om haar studieadvies nogmaals op te schorten afgewezen en haar een BNSA gegeven. Tegen deze beslissing heeft [appellante] administratief beroep ingesteld.
Beslissing van het college
3. Het college heeft het administratief beroep ongegrond verklaard en hier het volgende over overwogen. Tussen partijen is niet in geschil dat [appellante] gedurende het studiejaar te maken heeft gehad met persoonlijke omstandigheden. Partijen verschillen van mening of er voldoende causaal verband is tussen de persoonlijke omstandigheden en het niet behalen van de studievoortgangsnorm. Hoewel volgens het college kan worden vastgesteld dat [appellante] hinder heeft ondervonden van haar persoonlijke omstandigheden, is onvoldoende gebleken dat de onvoldoende studieresultaten (volledig) toe te rekenen zijn aan deze omstandigheden. [appellante] heeft ondanks extra studievoorzieningen en het ontvangen van externe hulp gedurende het studiejaar, slechts vijf studiepunten van de propedeuse behaald. Omdat zij in het studiejaar 2022/23 met diezelfde persoonlijke omstandigheden 45 studiepunten heeft behaald, is volgens het college onvoldoende gebleken van een relatie tussen de persoonlijke omstandigheden en het niet behalen van de twee ontbrekende vakken van de propedeuse. Daarbij komt dat de studentendecaan ook geen causaal verband heeft kunnen vaststellen, omdat hij slechts één gesprek met [appellante] heeft gevoerd. Het BNSA kan om die reden in stand blijven, aldus het college.
Voorlopige voorziening
4. Hangende het beroep bij de Afdeling heeft het college op verzoek van [appellante] een voorlopige voorziening getroffen. Deze voorziening houdt in dat [appellante], in afwachting van een uitspraak van de Afdeling over het BNSA, in ieder geval tot 1 maart 2025 ingeschreven blijft voor de bacheloropleiding rechten en vakken kan volgen.
Beoordeling van het beroep
5. [appellante] voert aan dat het college haar BNSA ten onrechte in stand heeft gelaten. Gedurende het studiejaar 2023/24 heeft zij veel last ondervonden van haar persoonlijke omstandigheden. De examencommissie heeft verschillende verklaringen van docenten ten grondslag gelegd aan het BNSA. Dit is volgens [appellante] niet juist. Deze docenten hebben vanwege haar persoonlijke omstandigheden geen volledig beeld van haar als student kunnen krijgen. Ook de verklaring van de studentendecaan dat er geen causaal verband is vast te stellen, had de examencommissie niet mogen gebruiken. [appellante] heeft in het studiejaar 2023/24 geen contact met deze studentendecaan gehad, omdat zij het gevoel had dat hij haar klachten niet serieus nam. [appellante] stelt dat zij het voordeel van de twijfel moet krijgen en zij opnieuw een opgeschort studieadvies moet krijgen. Ter onderbouwing hiervan verwijst [appellante] naar een verklaring van haar docent ‘Medieval History’ van de minor die zij op dit moment in het buitenland volgt en de verklaring van een andere studentendecaan die heeft aangegeven dat de kans aannemelijk is dat er een causaal verband is tussen de persoonlijke omstandigheden en de studievoortgang.
6. Het college heeft zich naar het oordeel van de Afdeling terecht op het standpunt gesteld dat de aangedragen persoonlijke omstandigheden voor de examencommissie geen aanleiding hadden hoeven zijn om opnieuw af te zien van het BNSA. De Afdeling zal hierna toelichten hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
6.1. Tussen partijen is niet in geschil dat de omstandigheden die aanleiding waren voor het uitgesteld studieadvies in het studiejaar 2022/23, ook in het studiejaar 2023/24 speelden. Anders dan in het studiejaar 2022/23 heeft [appellante] in het studiejaar 2023/24 gebruik kunnen maken van aanvullende voorzieningen, zoals het afleggen van toetsen in een aparte ruimte en extra tijd. Desondanks heeft zij slechts vijftien studiepunten gehaald, waarvan slechts vijf van de benodigde vijftien uit de propedeutische fase. [appellante] heeft met de door haar overgelegde stukken onvoldoende aannemelijk gemaakt dat haar persoonlijke omstandigheden ertoe hebben geleid dat zij opnieuw niet heeft kunnen voldoen aan de studievoortgangsnorm.
6.2. De examencommissie heeft voor het uitbrengen van het studieadvies advies gevraagd aan de studieloopbaanbegeleider. In dit advies is zowel de visie van de studieloopbaanbegeleider als die van een aantal docenten uiteengezet. Meerdere docenten hebben laten weten dat [appellante] een wisselend, maar vooral negatief beeld heeft laten zien wat betreft haar studieresultaten en -inzet. Een van de docenten spreekt de serieuze twijfel uit of [appellante] de juridische vakken wel aankan, gelet op haar studieresultaten. Ook de studieloopbaanbegeleider herkent dit beeld en twijfelt of [appellante] een realistisch beeld heeft van de vereiste capaciteiten en inzet die nodig zijn om de studie succesvol te doorlopen. Aangezien [appellante] met enige regelmaat gedurende het studiejaar contact heeft gehad met deze studieloopbaanbegeleider, ziet de Afdeling geen aanknopingspunten voor het oordeel dat dit advies onzorgvuldig tot stand is gekomen. De door [appellante] overgelegde verklaring van de docent ‘Medieval History’ maakt dit niet anders. Hoewel uit deze verklaring blijkt dat [appellante] actief deelneemt aan de les, blijkt uit de verklaring ook dat zij dit vak pas enkele weken volgt. Gelet op dit korte tijdsverloop en het feit dat er nog geen toetsen waren afgenomen, is het beeld dat deze docent van [appellante] heeft kunnen vormen te beperkt om tot een ander oordeel te leiden. Voor zover [appellante] met deze verklaring beoogt aan te tonen dat zij inmiddels beter in staat is om haar opleiding te volgen, merkt de Afdeling op dat deze verklaring niet afkomstig is van een docent die verbonden is aan de rechtenfaculteit en daarom niet iets kan zeggen over haar geschiktheid voor de opleiding rechten. Gelet hierop heeft de examencommissie uit het advies kunnen afleiden dat dat de onvoldoende studieresultaten niet (volledig) toe te rekenen zijn aan de persoonlijke omstandigheden
6.3. Anders dan [appellante] aanvoert heeft de andere studentendecaan in het advies van 4 september 2024 ook niet geconcludeerd dat het aannemelijk is dat er een causaal verband bestaat tussen de persoonlijke omstandigheden en de studievoortgang. Deze studentendecaan heeft aangegeven dat ook zij niet in staat is om een relatie vast te stellen tussen de persoonlijke omstandigheden en de studieresultaten. Wel heeft zij aangegeven dat het aannemelijk is dat [appellante] een serieuze impact heeft ondervonden van haar persoonlijke omstandigheden. Dit laatste wordt ook bevestigd door de medisch stukken en wat door [appellante] op de zitting bij de Afdeling naar voren is gebracht. Dit is echter onvoldoende om een causaal verband aan te nemen.
6.4. Het betoog slaagt niet.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond.
8. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.A de Poorter, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.S. Rietveld, griffier.
w.g. De Poorter
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Rietveld
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2025
1064