ECLI:NL:RVS:2025:710

Raad van State

Datum uitspraak
26 februari 2025
Publicatiedatum
24 februari 2025
Zaaknummer
BRS.24.000431
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • H.G. Sevenster
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep en verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot overdracht aan Kroatië

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 26 februari 2025 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening en het hoger beroep van de minister van Asiel en Migratie. De minister had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 12 november 2024 het beroep van twee vreemdelingen niet-ontvankelijk had verklaard. De vreemdelingen, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. L.M. Straver, hadden bezwaar gemaakt tegen de mededeling van de minister dat de overdracht naar Kroatië niet voor 27 augustus 2024 kon plaatsvinden, vanwege opschortende werking volgens artikel 27, derde lid, van de Dublinverordening.

De voorzieningenrechter overwoog dat de minister in beginsel geen belang had bij de beoordeling van zijn hoger beroep, omdat de rechtbank het beroep van de vreemdelingen niet-ontvankelijk had verklaard. De rechtbank had in haar uitspraak een overweging ten overvloede gegeven, waartegen de minister grieven had ingediend. De voorzieningenrechter concludeerde dat de rechtsvraag die de minister had opgeworpen, niet van belang was voor de rechtseenheid of rechtsbescherming, aangezien deze al was beantwoord in een eerdere uitspraak van de Afdeling.

Uiteindelijk werd het hoger beroep van de minister niet-ontvankelijk verklaard en werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De minister werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdelingen, die op € 907,00 werden vastgesteld, geheel toe te rekenen aan beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

BRS.24.000431 en BRS.24.000432
Datum uitspraak: 26 februari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 92 van de Vw 2000, op het hoger beroep van:
de minister van Asiel en Migratie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 12 november 2024 in zaak nr. NL24.34410 in het geding tussen:
[vreemdeling 1] en [vreemdeling 2], mede voor hun minderjarige kinderen,
en
de minister.
Procesverloop
Bij bericht van 20 augustus 2024 heeft de minister de Kroatische autoriteiten medegedeeld dat de overdracht van de vreemdelingen niet plaats kan vinden voor 27 augustus 2024, vanwege opschortende werking overeenkomstig artikel 27, derde lid, van de Dublinverordening.
Bij uitspraak van 12 november 2024 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroep, niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de minister hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. L.M. Straver, advocaat in Utrecht, hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De vreemdelingen hebben een nader stuk ingediend.
Overwegingen
1.De minister heeft in beginsel geen belang bij beoordeling van zijn hoger beroep, omdat de rechtbank het beroep van de vreemdelingen niet-ontvankelijk heeft verklaard. In wat de minister heeft aangevoerd, bestaat geen aanleiding om dit belang toch aan te nemen. De overweging van de rechtbank waartegen de grief is gericht, is een door de rechtbank ten overvloede genomen overweging. Een antwoord op de door de minister opgeworpen rechtsvraag is verder vanuit het oogpunt van de rechtseenheid, de rechtsbescherming of de precedentwerking niet van belang, omdat die rechtsvraag al is beantwoord door de Afdeling in haar uitspraak van 5 december 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4948, onder 3.1 t/m 3.3.
2.Het hoger beroep is niet-ontvankelijk. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen. De minister moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.  verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
II.  wijst het verzoek af;
III.  veroordeelt de minister tot vergoeding van bij de vreemdelingen in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 907,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. D.C.M. van Trappen, griffier.
w.g. Sevenster
voorzieningenrechter
w.g. Van Trappen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2025
872-1086