202500685/2/R4.
Datum uitspraak: 21 februari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), hangende het hoger beroep van onder meer:
MRB Groep B.V., gevestigd in Ulft, gemeente Oude IJsselstreek,
verzoekster,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 20 januari 2025 in zaak nrs. 24/6910, 24/6852, 24/6961 en 24/6983 in het geding tussen onder meer:
MRB
en
het college van gedeputeerde staten van Gelderland.
Procesverloop
Bij besluit van 3 april 2024 heeft het college aan MRB twee lasten onder dwangsom opgelegd.
Bij besluit op bezwaar van 27 augustus 2024 heeft het college een van de bij het besluit van 3 april 2024 opgelegde lasten ingetrokken en de andere last gewijzigd.
Bij uitspraak van 20 januari 2025 heeft de rechtbank onder meer het door MRB tegen het besluit van 27 augustus 2024 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft onder meer MRB hoger beroep ingesteld.
MRB heeft daarnaast de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij besluit van 3 februari 2025 heeft het college de aan de last verbonden begunstigingstermijn verlengd tot twee weken na de uitspraak van de voorzieningenrechter.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 13 februari 2025, waar MRB, vertegenwoordigd door mr. C.J. Schipperus, advocaat te Wijchen, en [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. drs. M.J.M. Verhulst, M.C. Staring en C. Derksen, zijn verschenen. Verder zijn op de zitting [bedrijf], vertegenwoordigd door mr. P.J.G. Poels, advocaat te Nijmegen, en [gemachtigde] als partijen gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
2. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een verzoek om handhaving van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) is ingediend vóór 1 januari 2024 en het bestuursorgaan naar aanleiding van dit verzoek na dit tijdstip een last onder dwangsom heeft opgelegd, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet op die opgelegde last onder dwangsom het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór 1 januari 2024 van toepassing tot dit besluit onherroepelijk wordt.
De besluiten van 3 april 2024 en 27 augustus 2024 zijn genomen naar aanleiding van handhavingsverzoeken die vóór 1 januari 2024 zijn ingediend. Dit betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
3. MRB is gevestigd aan de Ettenseweg 3 in Ulft (hierna: het perceel). Zij verhuurt containers voor het afvoeren naar haar bedrijf van afval, dat daar wordt ingenomen, opgeslagen en bewerkt. Daarnaast biedt zij de mogelijkheid om anders dan in door haar verhuurde containers afval naar haar bedrijf te brengen. Ook dit afval wordt door haar ingenomen, opgeslagen en bewerkt.
Volgens het college is die laatste activiteit niet toegestaan op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied Oude IJsselstreek 2017". De aan MRB opgelegde last, zoals gewijzigd bij het besluit op bezwaar van 27 augustus 2024, houdt in dat MRB het gebruik van het perceel "ten behoeve van de inname van los stort (hiermee bedoelen wij afval wat dan wel door u dan wel door particulieren, bedrijven en andere derden buiten de door u verhuurde containers om naar uw inrichting wordt gebracht) en het bewerken van dit afval" moet staken en gestaakt houden.
Beoordeling van het verzoek
4. De voorzieningenrechter zal hierna, aan de hand van wat MRB aanvoert, bezien of aanleiding bestaat voor de verwachting dat de Afdeling in de bodemprocedure zal oordelen dat de aan MRB opgelegde last onrechtmatig is. De voorzieningenrechter wijst er daarbij op dat, anders dan partijen veronderstellen en waarvan ook de rechtbank is uitgegaan, de last niet het bewerken van afval verbiedt dat in een door MRB verhuurde container naar het perceel wordt gebracht. De last verbiedt de inname van "los stort" (omschreven als afval dat buiten de door MRB verhuurde containers om naar het perceel wordt gebracht) en het bewerken van "dit afval", wat enkel kan terugslaan op voornoemd "los stort". Dat het college blijkens de motivering van het besluit op bezwaar van 27 augustus 2024 van mening is dat elke bewerking van afval op het perceel in strijd is met het bestemmingsplan en het de bedoeling van het college was dat de last ook daarop betrekking zou hebben, maakt dit niet anders. De tekst van de last is bepalend.
5. MRB betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de inname van afval buiten de door haar verhuurde containers om niet is toegestaan op grond van het bestemmingsplan.
5.1. Het bestemmingsplan staat, voor zover hier van belang, op het perceel een "containerbedrijf" toe. Wat daaronder moet worden verstaan, wordt in het bestemmingsplan, noch de plantoelichting vermeld. Met de rechtbank is de voorzieningenrechter van oordeel dat de inname van afval buiten de door MRB verhuurde containers om niet onder het begrip "containerbedrijf" kan worden geschaard. Voor zover MRB in zoverre verwijst naar een in 2005 verleende milieuvergunning, overweegt de voorzieningenrechter dat het bestemmingsplan geen aanknopingspunten bevat om het begrip "containerbedrijf" uit te leggen aan de hand van die vergunning.
Voor zover MRB een beroep doet op het overgangsrecht van het bestemmingsplan, ligt het op haar weg om de feiten en omstandigheden waarop dat beroep berust aannemelijk te maken. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft MRB niet aannemelijk gemaakt dat zij voor de inname van afval buiten de door haar verhuurde containers om een geslaagd beroep op het overgangsrecht kan doen.
6. MRB betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen bijzondere omstandigheden zijn op grond waarvan het college had moeten afzien van handhavend optreden tegen de inname van afval buiten de door haar verhuurde containers om. Zij beroept zich in zoverre onder meer op het vertrouwensbeginsel.
6.1. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat MRB wat betreft de inname van afval buiten de door haar verhuurde containers om geen geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel kan doen. Ook heeft de rechtbank hierover terecht geoordeeld dat geen concreet zicht op legalisatie bestaat en dat handhavend optreden niet onevenredig is. De voorzieningenrechter volstaat in zoverre met een verwijzing naar de overwegingen 8 tot en met 10 van de rechtbankuitspraak.
7. Voor zover MRB op de zitting heeft gesteld dat op grond van de last onvoldoende duidelijk is welk afval zij wel en welk afval zij niet mag innemen, kan zij hierin niet worden gevolgd. De last verbiedt de inname van afval dat niet in een door MRB verhuurde container naar het perceel wordt gebracht. Niet valt in te zien waarom de last in zoverre onduidelijk zou zijn.
8. Gelet op het voorgaande verwacht de voorzieningenrechter dat wat MRB aanvoert de Afdeling in de bodemprocedure geen aanleiding zal geven voor het oordeel dat de opgelegde last onrechtmatig is. De voorzieningenrechter ziet daarom geen aanleiding om over te gaan tot schorsing van de last. Dit betekent dat het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening wordt afgewezen.
9. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, voorzieningenrechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.P.J.M. van Grinsven, griffier.
w.g. Minderhoud
voorzieningenrechter
w.g. Van Grinsven
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2025
462