ECLI:NL:RVS:2025:663

Raad van State

Datum uitspraak
18 februari 2025
Publicatiedatum
20 februari 2025
Zaaknummer
202306455/1/V1 en 202306455/2/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot uitzetting

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 18 februari 2025 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van een vreemdeling. De vreemdeling had eerder bezwaar gemaakt tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 24 september 2020 was genomen, waarin werd geweigerd om ambtshalve te bepalen dat de uitzetting van de vreemdeling achterwege blijft. Dit besluit werd later door de staatssecretaris op 23 april 2021, aangevuld op 17 mei 2023, ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag had op 20 september 2023 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard, waarna de vreemdeling hoger beroep instelde.

De vreemdeling verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, zodat zij niet zou worden uitgezet voordat de minister van Asiel en Migratie een besluit had genomen op haar bezwaar tegen een recent besluit van 7 januari 2025. De voorzieningenrechter oordeelde dat het verzoek om voorlopige voorziening moest worden toegewezen, omdat de termijn voor het indienen van gronden nog niet was verstreken en er al een hogerberoepsprocedure aanhangig was. De voorzieningenrechter bevestigde de uitspraak van de rechtbank en bepaalde dat de vreemdeling in Nederland mocht blijven totdat er een besluit was genomen op haar bezwaar.

Daarnaast werd de minister van Asiel en Migratie veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 907,00 werden vastgesteld, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in procedures rondom vreemdelingenrecht en de bescherming van de rechten van vreemdelingen in Nederland.

Uitspraak

202306455/1/V1 en 202306455/2/V1.
Datum uitspraak: 18 februari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 92 van de Vw 2000, op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 20 september 2023 in zaak nr. NL21.6325 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 24 september 2020 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid geweigerd om ambtshalve krachtens artikel 64 van de Vw 2000 te bepalen dat uitzetting van de vreemdeling achterwege blijft.
Bij besluit van 23 april 2021, aangevuld op 17 mei 2023, heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 september 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. I. Zuidhoek, advocaat in Gieten, hoger beroep ingesteld.
Daarnaast heeft de vreemdeling bezwaar gemaakt tegen het besluit van de minister van 7 januari 2025, waarbij hij een aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 heeft afgewezen, en de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek heeft de griffier van de rechtbank ter behandeling aan de voorzieningenrechter van de Afdeling doorgezonden.
De vreemdeling heeft een nader stuk ingediend.
Overwegingen
Hoger beroep
1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.
Voorlopige voorziening
3.       De vreemdeling heeft op 22 januari 2025, aangevuld op 17 februari 2025, de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht om de voorlopige voorziening te treffen dat zij niet wordt uitgezet voordat de minister een besluit op het door haar gemaakte bezwaar tegen het besluit van 7 januari 2025 heeft genomen. De rechtbank heeft op 12 februari 2025 de vreemdeling uitstel verleend voor het indienen van gronden van het verzoek om voorlopige voorziening tot en met 21 februari 2025. De minister heeft voor de vreemdeling een vlucht geboekt naar Nigeria op 19 februari 2025. Om te voorkomen dat verschillende instanties oordelen over de uitzetting van één vreemdeling en omdat er al een hogerberoepsprocedure bij de Afdeling aanhangig was, ziet de voorzieningenrechter van de Afdeling aanleiding om dit verzoek aan zich te trekken. De termijn voor het indienen van gronden is echter nog niet afgelopen. Dit maakt dat de voorzieningenrechter van de Afdeling het verzoek op dit moment niet zorgvuldig kan beoordelen. Gelet daarop ziet hij aanleiding om het verzoek toe te wijzen. Dit betekent dat de vreemdeling het bezwaar in Nederland mag afwachten.
4.       De minister moet de proceskosten voor het verzoek om voorlopige voorziening vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.       bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de vreemdeling niet wordt uitgezet, totdat de minister van Asiel en Migratie een besluit op het door haar gemaakte bezwaar tegen het besluit van 7 januari 2025 heeft genomen;
III.      veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 907,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. R.T. Gazai, griffier.
w.g. Borman
voorzieningenrechter
w.g. Gazai
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2025
966