202202621/1/A2.
Datum uitspraak: 19 februari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 1 maart 2022 in zaak nr. 20/1878 in het geding tussen:
[ouder A] en [ouder B], als ouders van [appellant]
en
het college van bestuur van de Stichting Voortgezet Onderwijs Haaglanden (hierna: het CvB).
Procesverloop
Bij besluit van 27 november 2019 heeft het CvB [appellant] (hierna: de leerling of [appellant]) geschorst van het Maerlant Lyceum (hierna: de school) van 27 tot en met 29 november 2019.
Bij besluit van 6 december 2019 heeft het CvB medegedeeld dat de leerling wordt verwijderd van de school.
Bij besluit van 24 januari 2020 heeft het CvB het tegen de besluiten van 27 november 2019 en 6 december 2019 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 maart 2022 heeft de rechtbank, voor zover van belang, het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het CvB heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 11 november 2024, waar [appellant], vertegenwoordigd doo[ouder A] en [ouder B], en het CvB, vertegenwoordigd door E.C.J.M. Zegers en R.G. Vogel, bijgestaan door mr. L.M.E. Dietvorst, advocaat in Den Haag, zijn verschenen.
Overwegingen
Wettelijk kader
1. De wettelijke bepalingen staan in de bijlage van deze uitspraak.
Inleiding
2. De leerling zat in 2019 in de derde klas havo van de school. Nadat een docent had gezien dat hij in de buurt van de school softdrugs gebruikte, heeft [appellant] op 26 november 2019 een gesprek gevoerd met twee docenten. In dat gesprek heeft hij gezegd dat hij ook wiet verkoopt aan andere leerlingen van de school en leerlingen van nabije scholen. Verder hebben de docenten in zijn locker, broekzakken, tas en jas de volgende spullen aangetroffen: tips, een weegschaaltje, een ‘grinder’ (waarmee wiet kan worden vermaald) en twee aanstekers.
Besluitvorming
3. Het CvB heeft aan de schorsing en verwijdering ten grondslag gelegd dat gebruik van drugs en het actief aanbieden van drugs aan medeleerlingen niet in overeenstemming zijn met een veilige omgeving op school. De school heeft leefregels waarin expliciet staat dat het handelen in drugs binnen de school leidt tot verwijdering van de school. De leerling heeft erkend dat hij drugs heeft gebruikt in de omgeving van de school en dat hij gedurende een langere periode heeft gehandeld in drugs met medeleerlingen en met leerlingen van een school in de buurt. Dit blijkt ook uit informatie van zijn telefoon. De leerling wist, of hij had in ieder geval moeten weten, dat het gebruik van drugs en zeker het handelen in drugs op school zou leiden tot verwijdering van school. Verder is de Inspectie van het Onderwijs betrokken bij de besluiten en zijn de leerling en zijn ouders voorafgaand aan de besluiten gehoord. Het CvB heeft een andere school gevonden waar de leerling onderwijs kan volgen. De rechtbank heeft het door de leerling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Hoger beroep
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de leefregels niet bekendgemaakt zijn en dat hij zonder kennisname daarvan niet kon voorzien dat het CvB hem zou verwijderen als hij handelt in wiet. [appellant] wijst onder meer op vervolgingsrichtlijnen van het Openbaar Ministerie bij bezit of handel van softdrugs tot en met 5 gram. Ook zijn de verslagen van de docenten [docent A] en [docent B] over de relevante feiten pas in beroep, dus na het laatste besluit van het CvB, overgelegd. [appellant] stelt dat hij eerder hierom meermalen heeft verzocht. Ook is geen gesprek gevoerd voorafgaand aan het besluit tot verwijdering en is daarvan geen verslag opgemaakt, hoewel dit op grond van artikel 14 van het Inrichtingsbesluit Wvo, in samenhang met het Protocol schorsing en (voornemen tot) verwijdering van de school, wel verplicht is.
5. [appellant] betoogt dat hij in het gesprek van 26 november 2019 onder druk is gezet om de toegangscode van zijn telefoon te geven en deze achter te laten. Hij voert aan dat aan de politie toestemming is gegeven om zijn telefoon uit te lezen, maar dat het niet de bedoeling was dat ook de docenten dat zouden doen. De docenten hebben zonder toestemming de whatsapp-gesprekken op zijn telefoon gebruikt in een onderzoek naar andere leerlingen. Dit heeft er volgens [appellant] toe geleid dat hij is bedreigd door andere leerlingen. Het CvB heeft, alles afgewogen, daarom onzorgvuldig gehandeld.
6. [appellant] merkt op dat een veiligheidsplan van de school ontbrak, terwijl de school hem mede met het oog op de veiligheid heeft verwijderd . [appellant] betwijfelt of de verwijdering noodzakelijk was in het belang van de veiligheid. Het CvB had moeten onderzoeken of er alternatieve maatregelen getroffen hadden kunnen worden. In dit verband hebben de ouders in bezwaar een reboundtraject als passende maatregel voorgesteld. Daarbij acht [appellant] van belang dat hij heeft meegewerkt aan het onderzoek van het CvB.
Beoordeling van het hoger beroep
Machtiging ouders
7. Ter zitting van de Afdeling hebben de ouders een machtiging overgelegd om namens hun zoon op te treden. Het CvB heeft daarover opgemerkt dat de vader van [appellant] hoger beroep heeft ingesteld, terwijl de leerling meerderjarig is en een machtiging van hem destijds ontbrak. De Afdeling merkt op dat de leerling meerderjarig is geworden tijdens de lange procedure vanaf het eerste besluit van het CvB tot aan deze uitspraak, waarbij telkens de ouders als (wettelijke) vertegenwoordigers zijn opgetreden. De ouders hebben op de zitting van de Afdeling en dus tijdig een machtiging van hun zoon overgelegd voor dit hoger beroep.
Schorsing en verwijdering
8. Na het besluit tot schorsing en voorafgaand aan het besluit tot verwijdering heeft het CvB met de leerling en zijn ouders een gesprek gevoerd. Anders dan [appellant] betoogt, ziet de Afdeling niet in waarom dat geen gesprek zou zijn als bedoeld in artikel 14, eerste lid, van het Inrichtingsbesluit Wvo.
9. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, heeft het CvB beleidsruimte bij een besluit tot schorsing of verwijdering van een leerling. Het CvB heeft aan deze ruimte onder meer invulling gegeven met de leefregels, die onderdeel zijn van het leerlingenstatuut. Dat de leefregels niet op de website geplaatst zijn of, zoals artikel 24g, derde lid, van de Wet voortgezet onderwijs voorschrijft, op een algemeen toegankelijke plaats op school ter inzage zijn gelegd, doet niet af aan de bevoegdheid van het CvB tot schorsing en verwijdering van een leerling. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het voor de leerling en zijn ouders voldoende duidelijk was of had moeten zijn dat het gebruik van en de handel in softdrugs in (de omgeving van) de school door het CvB niet zouden worden getolereerd en zouden leiden tot schorsing of verwijdering.
10. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het CvB zijn besluiten deugdelijk heeft gemotiveerd. De leerling heeft in een gesprek met docenten gezegd dat hij wiet heeft verkocht aan medeleerlingen van de school en aan leerlingen van andere scholen. Daarnaast hebben docenten in zijn locker en kleding materialen gevonden die wijzen op de verkoop van wiet door de leerling. Daargelaten of de school bevoegd was de gegevens van de telefoon in te zien, en of die zijn ingezien met inachtneming van de geldende zorgvuldigheidsvoorschriften, heeft het CvB met de bekentenis en aangetroffen materialen de feiten voldoende vastgesteld. De rechtbank is terecht tot dezelfde conclusie gekomen. In zijn besluit tot verwijdering heeft het CvB wel degelijk de betrokken belangen afgewogen. Het CvB is ingegaan op de veiligheid van de andere leerlingen en heeft, zoals toegelicht ter zitting van de Afdeling, ook overwogen dat het in het belang was van [appellant]s eigen veiligheid om een nieuwe start op een andere school te maken en dat daarom bijvoorbeeld een reboundtraject geen goede mogelijkheid was. Het CvB heeft voor de leerling een geschikte school gevonden, waarna de ouders zelf voor een andere school hebben gekozen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het CvB is ingegaan op de omstandigheden van het geval en de ernst van de gedragingen heeft afgewogen tegen het belang van de veiligheid. Het CvB heeft aan het belang van de veiligheid een zwaarder gewicht mogen toekennen dan aan de nadelige gevolgen van verwijdering van de school voor [appellant].
Conclusie
11. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.
12. Het CvB hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. J.M.L. Niederer, leden, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, griffier.
w.g. Borman
voorzitter
w.g. Van Loon
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2025
284-1100
Bijlage - Wettelijke kader
Wet op het voortgezet onderwijs
[Vervallen per 1-8-2022]
Artikel 24g
1. Het bevoegd gezag van een school legt elke twee jaar in een reglement, leerlingenstatuut genaamd, de rechten en plichten van de leerlingen vast.
2. In het leerlingenstatuut worden in elk geval voorschriften opgenomen, strekkende tot handhaving van de goede gang van zaken binnen de instelling en, de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan de bescherming van gegevens uit de persoonlijke levenssfeer.
3. Het bevoegd gezag draagt er zorg voor dat een exemplaar van het leerlingenstatuut in het gebouw van de instelling ter inzage wordt gelegd op een voor de leerlingen toegankelijke plaats.
Artikel 27
1. Het bevoegd gezag beslist over de toelating van leerlingen, met inachtneming van deze paragraaf. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voor elke soort van scholen of voor aan scholen als bedoeld in artikel 10a verzorgde profielen voorwaarden voor de toelating en voorschriften omtrent verwijdering en voorwaardelijke bevordering worden vastgesteld. De algemene maatregel van bestuur bedoeld in de eerste volzin houdt in elk geval voorschriften in met betrekking tot de voorwaarden voor de toelating tot de scholen, bedoeld in de artikelen 7, 8, 9 en 10a. Definitieve verwijdering van een leerling waarop de Leerplichtwet 1969 van toepassing is, vindt niet plaats dan nadat het bevoegd gezag ervoor heeft zorggedragen dat een andere school, een school voor voortgezet speciaal onderwijs, een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, een instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs dan wel een instelling als bedoeld in artikel 1, onder c, van de Leerplichtwet 1969 bereid is de leerling toe te laten.
[…]
Inrichtingsbesluit WVO
[Vervallen per 1-8-2022]
Artikel 13
1. Het bevoegd gezag kan met opgave van redenen een leerling voor een periode van ten hoogste één week schorsen.
2. Het besluit tot schorsing wordt schriftelijk aan de betrokkene en, indien deze nog niet de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt, ook aan de ouders, voogden of verzorgers van de betrokkene bekendgemaakt.
3. Het bevoegd gezag stelt de inspectie van een schorsing voor een periode langer dan één dag schriftelijk en met opgave van redenen in kennis.
Artikel 14
1. Het bevoegd gezag kan besluiten tot definitieve verwijdering van een leerling nadat deze en, indien de leerling nog niet de leeftijd van 18 jaren heeft bereikt, ook diens ouders, voogden of verzorgers, in de gelegenheid is onderscheidenlijk zijn gesteld hierover te worden gehoord. Een leerling wordt op grond van onvoldoende vorderingen niet in de loop van een schooljaar verwijderd.
2. Definitieve verwijdering van een leerplichtige leerling geschiedt slechts na overleg met de inspectie. Hangende dit overleg kan de leerling worden geschorst. Het overleg strekt er mede toe, na te gaan op welke andere wijze de betrokken leerling onderwijs zal kunnen volgen.
3. Het bevoegd gezag stelt de inspectie van een definitieve verwijdering schriftelijk en met opgave van redenen in kennis.
Artikel 15
1. De besluiten tot weigering van de toelating van een kandidaat-leerling of tot definitieve verwijdering van een leerling worden schriftelijk en met opgave van redenen aan de leerling en, indien deze nog niet de leeftijd van 21 jaren heeft bereikt, ook aan diens ouders, voogden of verzorgers, bekendgemaakt, waarbij tevens de inhoud van het tweede lid wordt vermeld.
2. Binnen zes weken na de bekendmaking kunnen belanghebbenden bezwaar maken bij het bevoegd gezag.
3. Het bevoegd gezag beslist in overeenstemming met artikel 27 van de wet binnen vier weken na ontvangst van het bezwaarschrift, doch niet eerder dan nadat de kandidaat-leerling, onderscheidenlijk de leerling en, indien deze nog niet de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt, ook diens ouders, voogden of verzorgers, in de gelegenheid is, onderscheidenlijk zijn gesteld, te worden gehoord en kennis heeft onderscheidenlijk hebben kunnen nemen van de op die besluiten betrekking hebbende adviezen of rapporten.
4. Het bevoegd gezag kan de desbetreffende leerling, gedurende de behandeling van het bezwaar tegen een besluit tot definitieve verwijdering de toegang tot de school ontzeggen.