202505471/1/A2.
Datum uitspraak: 24 december 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante],
appellante,
en
het College van Beroep voor de Examens van de Universiteit Utrecht (hierna: het CBE),
verweerder.
Procesverloop
Bij beslissing van 17 maart 2025 heeft de selectiecommissie SUMMA van de faculteit Geneeskunde aan [appellante] meegedeeld dat zij niet wordt toegelaten tot de tweede selectieronde voor de Selective Utrecht Medical Master (SUMMA).
Bij beslissing van 1 september 2025 heeft het CBE het daartegen ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het CBE heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 2 december 2025, waar [appellante], bijgestaan door mr. H.A. Sarolea, advocaat in Amsterdam, en het CBE, vertegenwoordigd door mr. M.M. Hoppenbrouwers, vergezeld door mr. J. Bouchez-Zonjee en B. Arets, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellante] heeft deelgenomen aan de selectieprocedure voor de Selective Utrecht Medical Master (SUMMA) aan de Universiteit Utrecht. Dit is een vierjarige masteropleiding die opleidt tot arts en klinisch onderzoeker en kent een selectieve toelatingsprocedure. De eerste ronde bestaat uit een kennistoets en een beoordeling van de studievoortgang. De selectiecommissie heeft aan [appellante] meegedeeld dat haar resultaat van de eerste selectieronde onvoldoende is om haar uit te nodigen voor de tweede selectieronde. Voor [appellante] is het onduidelijk waarom zij de kennistoets niet goed genoeg heeft gemaakt. Zij had zich goed voorbereid en had dit resultaat niet verwacht. Zij heeft daarom verzocht om inzage in de door haar gemaakte kennistoets. De selectiecommissie heeft dit geweigerd, omdat aan [appellante], wanneer zij gebruik zou willen maken van de mogelijkheid om voor een tweede keer aan de selectie deel te nemen, op geen enkele wijze een voordeel mag worden gegeven ten opzichte van de andere kandidaten.
Beslissing van het CBE
2. Het CBE heeft overwogen dat de selectiecommissie op goede gronden en volgens vaste jurisprudentie geen inzage heeft gegeven in de toetsresultaten. De enkele omstandigheid dat de score van [appellante] lager is dan zij had verwacht, maakt het niet aannemelijk dat er een fout is gemaakt bij het nakijken van de door haar gemaakte toets. Verder weegt naar oordeel van het CBE het belang van de selectiecommissie bij het voorkomen dat de toetsvragen vooraf bekend worden en dat er een ongelijk speelveld ontstaat tussen kandidaten zwaarder dan het belang van [appellante] bij inzage.
Beoordeling van het beroep
3. [appellante] betoogt dat haar wel inzage in de door haar gemaakte kennistoets had moeten worden gegeven. Daartoe voert zij aan dat in het formulier voor het instellen van bezwaar of administratief beroep staat: "Leg heel goed uit waarom je het er niet mee eens bent (geef bijv. bij een tentamencijfer per vraag aan waarom je vindt dat je meer punten had moeten krijgen)". Dat is zonder inzage niet mogelijk.
3.1. Het CBE heeft in het verweerschrift toegelicht dat met de door [appellante] aangehaalde zinsnede is beoogd om studenten aan te sporen om hun bezwaar of administratief beroep goed te motiveren. Dit wordt geïllustreerd met een voorbeeld, dat specifiek ziet op binnen een opleiding gegeven tentamencijfers. In het geval van [appellante] gaat het niet om een afgelegd tentamen of een daaraan toegekend cijfer maar om de beslissing om haar niet te laten deelnemen aan de tweede ronde van de selectieprocedure. Het CBE heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat [appellante] aan deze zinsnedegeen recht op inzage in de kennistoets, die deel uitmaakt van de selectieprocedure, kan ontlenen.
4. [appellante] voert verder aan dat uit artikel 1.1 van de Onderwijs- en Examenregeling 2024-2025 van de masteropleiding Geneeskunde/Klinisch onderzoeker SUMMA (hierna: de OER) volgt dat deze regeling ook van toepassing is op studenten die verzoeken om toegelaten te worden tot de opleiding. Volgens [appellante] is daarom ook het inzagerecht van artikel 5.12 van de OER in haar geval van toepassing.
4.1. Artikel 1.1 van de OER luidt:
"Deze regeling geldt voor het studiejaar 2024-2025 en is van toepassing op het onderwijs, de toetsen en de examens van de masteropleiding Geneeskunde/klinisch onderzoeker SUMMA (hierna te noemen: de opleiding) en op alle studenten die voor de opleiding staan ingeschreven en op degenen die verzoeken om toegelaten te worden tot de opleiding […]."
4.2. Artikel 5.12, eerste lid, van de OER luidt:
"De examinator stelt de studenten binnen dertig werkdagen na afname van de toets in de gelegenheid tot inzage […]."
4.3. Uit de formulering van artikel 5.12 van de OER blijkt dat het daarin geregelde inzagerecht betrekking heeft op een door een examinator afgelegde toets en geldt voor studenten. Daarvan is in het geval van [appellante] geen sprake. De kennistoets is niet afgenomen door een examinator. Ook staat [appellante] niet als student bij de opleiding ingeschreven. Het CBE heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat [appellante] hieraan evenmin een recht op inzage in de kennistoets kan ontlenen.
Conclusie
5. Het beroep is ongegrond.
6. Het CBE hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. V.V. Essenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, griffier.
w.g. Van Altena
voorzitter
w.g. Van Loon
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2025
284-1160