202204235/1/R1.
Datum uitspraak: 19 februari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats] (Israël),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 1 juni 2022 in zaak nr. 21/3127 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van De Ronde Venen.
Procesverloop
Bij besluit van 13 augustus 2021 heeft het college de door [appellant] aangevraagde omgevingsvergunning voor het gebruik van het perceel als jachthaven aan de [locatie 1] in Vinkeveen geweigerd.
Bij uitspraak van 1 juni 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke zienswijze ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 januari 2025, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. H.A. Samuels Brusse-van der Linden, advocaat in Baarn, en het college, vertegenwoordigd door mr. A. Krijgsman en mr. E. Schaap Enterman-Drent, zijn verschenen.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 3 februari 2020. Dit betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2. Op het perceel [locatie 2] in Vinkeveen is een jachthaven gesitueerd. De eigenaar van deze jachthaven heeft een deel van het perceel met daarop een dienstwoning in 2016 aan [appellant] verkocht. Het perceel van [appellant] is kadastraal bekend als Vinkeveen A 4984 met als adres de [locatie 1] (hierna: het perceel). [appellant] wil het perceel gebruiken als jachthaven. Omdat [appellant] en het college van mening verschillen of het gebruik van het perceel als jachthaven in strijd is met het bestemmingsplan, heeft [appellant] op 3 februari 2020 een aanvraag ingediend voor het gebruik van het perceel in strijd met het bestemmingsplan. Hij beoogt met deze aanvraag een antwoord te krijgen op de vraag of hij het perceel mag (laten) gebruiken als zelfstandige jachthaven.
Ter plaatse van het perceel gold ten tijde van het besluit het bestemmingsplan "1e herziening Lintbebouwing Vinkeveen 2003". Het perceel heeft evenals het perceel [locatie 2] de bestemming "Jachthaven". Volgens het college is het aangevraagde gebruik in strijd met de bestemming, omdat een tweede jachthaven niet is toegestaan.
Met het besluit van 13 augustus 2021 heeft het college geweigerd om met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 3˚, van de Wabo omgevingsvergunning te verlenen voor afwijking van het bestemmingsplan. Het college stelt zich op het standpunt dat het realiseren van een jachthaven op het perceel niet wenselijk is omdat er al genoeg jachthavens zijn en [appellant] geen inzicht heeft gegeven in de economische haalbaarheid van het plan. Verder kan geen volwaardige en zelfstandige jachthaven op het perceel worden gerealiseerd omdat het bestemmingsplan geen bouw- een aanlegmogelijkheden biedt voor steigers en ligplaatsen, aldus het college.
De rechtbank heeft het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard.
Relevante wettelijke bepalingen
3. De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Past het aangevraagde gebruik in het bestemmingsplan?
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het gebruik van het perceel als jachthaven niet in strijd is met het bestemmingsplan. Uit de planregels, de systematiek en de toelichting van het bestemmingsplan volgt volgens hem namelijk niet dat er maximaal één jachthaven of één jachthavenbedrijf per bestemmingsvlak is toegestaan.
4.1. Voor het antwoord op de vraag of een bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan zijn de op de verbeelding aangegeven bestemming(en) en aanduiding(en) en de daarbij behorende regels bepalend. Vanwege de rechtszekerheid moet een planregel letterlijk worden uitgelegd. Als die op zichzelf niet duidelijk is en ook niet in samenhang met de andere planregels (systematiek), dan komt betekenis toe aan de niet bindende plantoelichting.
4.2. Op grond van artikel 20 van de planregels zijn de voor "Jachthaven" aangewezen gronden bestemd voor jachthaven, recreatiewoonschepen, recreatieappartementen, winkels, horeca en jachthaven gebonden kantoren, alsmede voor een molen en voor culturele doeleinden ter plaatse van de nadere aanduiding daartoe op de plankaart.
De Afdeling ziet zich voor de vraag gesteld hoe artikel 20 van de planregels moet worden uitgelegd. In de planregels is geen definitie opgenomen van het begrip "jachthaven".
Naar het oordeel van de Afdeling sluit de letterlijke lezing van de planregel niet uit dat op het perceel meer dan één jachthaven mag worden gerealiseerd of dat zich daar meer dan één jachthavenbedrijf vestigt. Het standpunt van het college dat uit artikel 20 in samenhang met artikel 5 van de planregels volgt dat meerdere jachthavens dan wel meerdere jachthavenbedrijven niet zijn toegestaan houdt geen stand. Artikel 5 van de planregels bevat een beschrijving in hoofdlijnen waarin staat dat het beleid erop is gericht één dienstwoning per jachthaven mogelijk te maken. Nog daargelaten of artikel 5 van de planregels kan functioneren als een rechtstreekse toetsingsnorm, volg hieruit niet dat maximaal één jachthaven per bestemmingsvlak mag worden gerealiseerd of dat maximaal één jachthavenbedrijf per bestemmingsvlak zich mag vestigen. Een dienstwoning is immers niet noodzakelijk voor het in gebruik hebben van een jachthaven of voor het vestigen van een jachthavenbedrijf.
Omdat artikel 20 van de planregels op zichzelf duidelijk is, is de plantoelichting, waarop het college een beroep heeft gedaan, niet relevant. De conclusie luidt dan ook dat het planologisch is toegestaan om het perceel te gebruiken als jachthaven. Dit betekent dat in dit geval geen omgevingsvergunning nodig was als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de Wabo en het college op die grond de aanvraag had moeten weigeren. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
Het betoog slaagt.
Conclusie
5. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het hoger beroep gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 13 augustus 2021 alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt voor vernietiging in aanmerking. De Afdeling ziet aanleiding met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht, zelf in de zaak te voorzien door het besluit van 13 augustus 2021 te herroepen en de aanvraag af te wijzen op de grond dat geen omgevingsvergunning voor de activiteit handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening is vereist als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de Wabo.
5.1. Het college moet de proceskosten van [appellant] vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 1 juni 2022;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van De Ronde Venen van 13 augustus 2021, kenmerk Z/20/158246 / D - 525589;
V. wijst de aanvraag van [appellant] om een omgevingsvergunning voor het gebruik van het perceel als jachthaven af op de grond dat daarvoor geen omgevingsvergunning is vereist voor het afwijken van het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo;
VI. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van het college;
VII. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van De Ronde Venen tot vergoeding van de bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 3.628,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VIII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van De Ronde Venen aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 455,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H.J.M. Besselink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, griffier.
w.g. Besselink
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Heusden
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2025
163-1124
BIJLAGE
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
[…];
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet.
[…].
Artikel 2.12
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
[…];
3°. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat;
[…].
Bestemmingsplan "1e herziening Lintbebouwing Vinkeveen 2003"
Artikel 5. Beschrijving in hoofdlijnen
In dit artikel wordt in hoofdlijnen aangegeven op welke wijze met het bestemmingsplan de in de voorschriften omschreven doeleinden worden nagestreefd. Dit artikel is derhalve van toepassing naast de artikelen 7 t/m 30B.
[…];
IV. Recreatie
[…];
2. Met betrekking tot de jachthavens is het beleid erop gericht om de realisering van 1 dienstwoning per jachthaven, alsmede detailhandel, horeca en recreatieappartementen mogelijk te maken binnen de op de plankaart aangegeven bouwgrenzen. Uitgangspunt daarbij is, dat detailhandel, horeca en recreatieappartementen binnen de bestemming Jachthaven slechts zijn toegestaan voorzover deze functies ondergeschikt zijn aan en ten dienste staan van de hoofdfunctie jachthaven;
[…].
Artikel 20. Jachthaven Doeleindenomschrijving
1. De op de plankaart voor Jachthaven aangewezen gronden zijn bestemd voor jachthaven, recreatiewoonschepen, recreatieappartementen, winkels, horeca en jachthaven gebonden kantoren, alsmede voor een molen en voor culturele doeleinden ter plaatse van de nadere aanduiding daartoe op de plankaart. Ten dienste van en in verband met deze bestemming zijn toegelaten:
[…];
k. dienstwoningen;
[…].