ECLI:NL:RVS:2025:6353

Raad van State

Datum uitspraak
24 december 2025
Publicatiedatum
24 december 2025
Zaaknummer
202403689/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van Pour Vous Madame V.O.F. tegen afwijzing schadevergoeding door college van burgemeester en wethouders van Baarle-Nassau

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de V.O.F. Pour Vous Madame tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 6 mei 2024. De rechtbank had het beroep van de V.O.F. ongegrond verklaard tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Baarle-Nassau, dat op 26 februari 2021 het verzoek om schadevergoeding had afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er geen bezwaar of beroep openstond tegen het besluit van het college, op basis van artikel 7:1 en artikel 8:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De V.O.F. had in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte griffierecht had geheven van de V.O.F. en niet van de vennoten als natuurlijke personen. Ook stelde de V.O.F. dat er sprake was van discriminatie door het college en dat de rechtsbijstandsverzekering geen dekking bood voor civiele procedures. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 28 november 2025 ter zitting behandeld. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was. De V.O.F. had geen gronden aangevoerd die de rechtbank in twijfel trokken. De Afdeling oordeelde dat het college terecht het bezwaar van de V.O.F. niet-ontvankelijk had verklaard en dat de griffierechten correct waren geheven. De beslissing van de rechtbank werd bevestigd en het college hoefde geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202403689/1/A2.
Datum uitspraak: 24 december 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
Pour Vous Madame V.O.F., gevestigd in Baarle-Nassau,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland­West­Brabant van 6 mei 2024 in zaak nr. 23/3256 in het geding tussen:
Pour Vous Madame V.O.F. (hierna: de V.O.F.)
en
het college van burgemeester en wethouders van Baarle-Nassau.
Procesverloop
Bij besluit van 26 februari 2021 heeft het college het verzoek van de V.O.F. om schadevergoeding afgewezen.
Bij besluit van 3 mei 2023 heeft het college het bezwaar van de V.O.F. daartegen niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 6 mei 2024 heeft de rechtbank het door de V.O.F. daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de V.O.F. hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De V.O.F. heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 november 2025, waar  de V.O.F., vertegenwoordigd door [gemachtigde A] en [gemachtigde B], en het college, vertegenwoordigd door mr. M. Boeren en F.A. de Kort, zijn verschenen.
Overwegingen
1.       Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage van deze uitspraak.
2.       De V.O.F. heeft het college verzocht om schadevergoeding. Bij besluit van 26 februari 2021 heeft het college het verzoek afgewezen. Bij besluit van 3 mei 2023 heeft het college het bezwaar van de V.O.F. tegen de afwijzing van het verzoek niet-ontvankelijk verklaard.
3.       De rechtbank heeft het beroep van de V.O.F. tegen het besluit van 3 mei 2023 ongegrond verklaard, omdat op grond van artikel 7:1, eerste lid, van de Awb en artikel 8:4, eerste lid, onder f, van die wet, geen bezwaar noch beroep openstaat tegen een besluit op een verzoek om schadevergoeding. Het college heeft dus terecht het bezwaar van de V.O.F. niet-ontvankelijk verklaard. Verder heeft de rechtbank overwogen dat het bezwaar van de V.O.F. terecht niet is opgevat als een zelfstandig verzoek om schadevergoeding als bedoeld in artikel 8:88 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:90, van die wet.
4.       De V.O.F. heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte griffierecht heeft geheven van de V.O.F. terwijl zij (het lagere) griffierecht had moeten heffen van de vennoten als natuurlijke personen. Verder is de rechtbank voorbijgaan aan de lange voorgeschiedenis waarin de V.O.F. en de vennoten zijn gediscrimineerd door het college. Ook dekt de rechtsbijstandsverzekering van de V.O.F. geen civiele procedures, zodat het onmogelijk is om de gemeente voor de civiele rechter te dagen voor een schadevergoeding. Verder heeft de V.O.F. gewezen op haar aanvullende gronden in beroep bij de rechtbank.
4.1.    Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen was het bezwaar niet-ontvankelijk, omdat er geen bezwaar openstaat tegen het besluit van 26 februari 2021. Dat betekent dat ook de Afdeling niet kan toekomen aan de totstandkomingsgeschiedenis die de V.O.F. omschrijft. Verder bieden het bezwaar noch het beroep aanknopingspunten dat de rechtbank het bezwaar of het beroep ambtshalve had moeten opvatten als een (verkeerd geadresseerd) zelfstandig verzoek om schadevergoeding als bedoeld in artikel 8:90 van de Awb. De Afdeling ziet geen aanleiding om hierover anders te oordelen dan de rechtbank. Het betoog slaagt niet.
4.2.    De rechtbank heeft verder terecht griffierecht van de V.O.F. geheven, omdat het besluit van het college is gericht aan de V.O.F. en niet aan de vennoten als natuurlijke personen. Daarbij komt dat in brieven die zijn gericht aan het college en de rechtbank, die zijn ondertekend door de vennoten, onderaan ‘Pour Vous Madame V.O.F.’ is vermeld met het adres van de V.O.F. Het betoog slaagt niet.
5.       Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
6.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H. Bangma, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Schuurman, griffier.
w.g. Bangma
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Schuurman
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2025
1100
Bijlage
Wettelijk kader
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 7:1
1. Degene aan wie het recht is toegekend beroep bij een bestuursrechter in te stellen, dient alvorens beroep in te stellen bezwaar te maken, tenzij:
a. het besluit in bezwaar of in administratief beroep is genomen,
b. het besluit aan goedkeuring is onderworpen,
c. het besluit een goedkeuring of een weigering daarvan inhoudt,
d. het besluit is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4,
e. het besluit is genomen op basis van een uitspraak waarin de bestuursrechter met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, onderdeel a, heeft bepaald dat afdeling 3.4 geheel of gedeeltelijk buiten toepassing blijft,
f. het beroep zich richt tegen het niet tijdig nemen van een besluit,
g. het besluit is genomen op grond van een voorschrift als genoemd in de bij deze wet behorende Regeling rechtstreeks beroep dan wel het besluit anderszins in die regeling is omschreven.
2. Tegen de beslissing op het bezwaar kan beroep worden ingesteld met toepassing van de voorschriften die gelden voor het instellen van beroep tegen het besluit waartegen bezwaar is gemaakt.
Artikel 8:4
1. Geen beroep kan worden ingesteld tegen een besluit
[…]
f. inzake vergoeding van schade wegens onrechtmatig bestuurshandelen.
[…]
Artikel 8:88
1. De bestuursrechter is bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van:
a. een onrechtmatig besluit;
b. een andere onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit;
c. het niet tijdig nemen van een besluit;
d. een andere onrechtmatige handeling van een bestuursorgaan waarbij een persoon als bedoeld in artikel 8:2, eerste lid, onder a, zijn nagelaten betrekkingen of zijn rechtverkrijgenden belanghebbende zijn.
2. Het eerste lid is niet van toepassing indien het besluit van beroep bij de bestuursrechter is uitgezonderd.
Artikel 8:90
1. Het verzoek wordt schriftelijk ingediend bij de bestuursrechter die bevoegd is kennis te nemen van het beroep tegen het besluit.
2. Ten minste acht weken voor het indienen van het in het eerste lid bedoelde verzoekschrift vraagt de belanghebbende het betrokken bestuursorgaan schriftelijk om vergoeding van de schade, tenzij dit redelijkerwijs niet van hem kan worden gevergd.