202404724/2/R1.
Datum uitspraak: 24 december 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant] en anderen, allen wonend in Venray,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Venray,
verweerder.
Procesverloop
Bij tussenuitspraak van 4 juni 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2568, heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen twintig weken na verzending van de tussenuitspraak het daarin geconstateerde gebrek in het besluit van 27 juni 2024 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Woningbouw Vlakwater II" (hierna: het oorspronkelijke besluit) te herstellen. Bij besluit van 23 september 2025 (hierna: het herstelbesluit) heeft de raad het bestemmingsplan "Woningbouw Vlakwater II" opnieuw en gewijzigd vastgesteld.
Daartoe in de gelegenheid gesteld hebben [appellant] en anderen en Ruimte voor Ruimte Limburg Beheer C.V. een zienswijze ingediend.
Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Inleiding
1. In de tussenuitspraak heeft de Afdeling geoordeeld dat naleving van het beeldkwaliteitsplan niet voldoende in de planregels was gewaarborgd. Daardoor was in het bestemmingsplan niet voldoende verzekerd dat de beoogde ontwikkelingen waarin het plan voorziet, worden ingepast met behoud en waar mogelijk versterking van de omgevingskwaliteiten van het beekdal. Het bestemmingsplan was daarom in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel vastgesteld.
2. In herstelbesluit heeft de raad de planregels gewijzigd. In artikel 8.2.5 van de planregels is nu bepaald dat het bouwen van woningen uitsluitend is toegestaan indien is aangetoond dat wordt voldaan aan de kwaliteitseisen zoals opgenomen in het beeldkwaliteitsplan Vlakwater II dat als bijlage 1 bij de regels is opgenomen. Het beroep is op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) mede gericht tegen het herstelbesluit.
Het beroep tegen het oorspronkelijke besluit
3. Gelet op wat in de tussenuitspraak is overwogen, is het beroep tegen het oorspronkelijke besluit gegrond. Dat besluit moet worden vernietigd vanwege strijd met artikel 3:2 van de Awb.
Het beroep tegen het herstelbesluit
4. [appellant] en anderen betogen dat ook het herstelbesluit in strijd is met het Ruimtelijk Kwaliteits Kader gemeente Venray (hierna: RKK), omdat het RKK nieuwe bebouwing uitsluit in het plangebied.
4.1. De Afdeling heeft onder 7.1 van de tussenuitspraak geoordeeld dat het RKK nieuwe bebouwing in het beekdal niet uitsluit wanneer het bestemmingsplan wordt ingepast met behoud en waar mogelijk versterking van de omgevingskwaliteiten van het beekdal. De Afdeling kan niet terugkomen van een in de tussenuitspraak gegeven oordeel behalve in uitzonderlijke gevallen. Een uitzonderlijk geval is hier niet aan de orde, zodat de Afdeling uitgaat van dit in de tussenuitspraak gegeven oordeel. [appellant] en anderen betwisten verder niet dat in het herstelbesluit naleving van het beeldkwaliteitsplan voldoende is gewaarborgd. Daardoor bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat onvoldoende verzekerd is dat de beoogde ontwikkelingen waarin het plan voorziet, worden ingepast met behoud en waar mogelijk versterking van de omgevingskwaliteiten van het beekdal.
Het betoog slaagt niet.
5. De conclusie is dat het beroep tegen het herstelbesluit ongegrond is.
Proceskosten
6. De raad moet de proceskosten van [appellant] en anderen vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep tegen het besluit van de raad van de gemeente Venray van 27 juni 2024 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Woningbouw Vlakwater II" gegrond;
II. vernietigt het onder I. vermelde besluit;
III. verklaart het beroep tegen het besluit van 23 september 2025 ongegrond;
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Venray tot vergoeding van bij [appellant] en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 415,63, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
V. gelast dat de raad van de gemeente Venray aan [appellant] en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 187,00 vergoedt, met dien verstande dat betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. M.M. Kaajan, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.L. van Driel Kluit, griffier.
w.g. Kaajan
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Driel Kluit
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2025
703