ECLI:NL:RVS:2025:6348
Raad van State
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in bestuursrechtelijke procedure
Op 15 juli 2025 heeft de verzoeker zijn hoger beroep met zaaknummer 202402031/A2 ingetrokken, nadat hij met het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam een schikking had bereikt. Bij deze intrekking heeft hij de Afdeling verzocht om schadevergoeding toe te kennen wegens overschrijding van de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het EVRM. De redelijke termijn is overschreden als de totale duur van de procedure te lang is. Voor deze procedure, die uit een bezwaarprocedure en twee rechterlijke instanties bestaat, is een totale lengte van maximaal vier jaar redelijk. De termijn begint op het moment van ontvangst van het bezwaarschrift door het bestuursorgaan.
Het college heeft het bezwaarschrift van de verzoeker ontvangen op 25 april 2020. De redelijke termijn is in deze procedure met vijftien maanden overschreden. Deze overschrijding moet aan het college en de rechtbank worden toegerekend, waarbij 3/15e deel aan het college en 12/15e deel aan de rechtbank wordt toegerekend. De Afdeling hanteert een forfaitaire vergoeding van € 500,00 per half jaar voor de overschrijding van de redelijke termijn, wat resulteert in een schadevergoeding van € 1.500,00.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het verzoek om schadevergoeding toegewezen. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam moet aan de verzoeker een schadevergoeding van € 300,00 betalen, terwijl de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) € 1.200,00 moet vergoeden. Daarnaast zijn er proceskosten van € 226,75 voor zowel het college als de Staat der Nederlanden, die ook vergoed moeten worden. De uitspraak is gedaan door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Rijsdijk, griffier.