ECLI:NL:RVS:2025:6348

Raad van State

Datum uitspraak
24 december 2025
Publicatiedatum
24 december 2025
Zaaknummer
202504969/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in bestuursrechtelijke procedure

Op 15 juli 2025 heeft de verzoeker zijn hoger beroep met zaaknummer 202402031/A2 ingetrokken, nadat hij met het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam een schikking had bereikt. Bij deze intrekking heeft hij de Afdeling verzocht om schadevergoeding toe te kennen wegens overschrijding van de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het EVRM. De redelijke termijn is overschreden als de totale duur van de procedure te lang is. Voor deze procedure, die uit een bezwaarprocedure en twee rechterlijke instanties bestaat, is een totale lengte van maximaal vier jaar redelijk. De termijn begint op het moment van ontvangst van het bezwaarschrift door het bestuursorgaan.

Het college heeft het bezwaarschrift van de verzoeker ontvangen op 25 april 2020. De redelijke termijn is in deze procedure met vijftien maanden overschreden. Deze overschrijding moet aan het college en de rechtbank worden toegerekend, waarbij 3/15e deel aan het college en 12/15e deel aan de rechtbank wordt toegerekend. De Afdeling hanteert een forfaitaire vergoeding van € 500,00 per half jaar voor de overschrijding van de redelijke termijn, wat resulteert in een schadevergoeding van € 1.500,00.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het verzoek om schadevergoeding toegewezen. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam moet aan de verzoeker een schadevergoeding van € 300,00 betalen, terwijl de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) € 1.200,00 moet vergoeden. Daarnaast zijn er proceskosten van € 226,75 voor zowel het college als de Staat der Nederlanden, die ook vergoed moeten worden. De uitspraak is gedaan door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Rijsdijk, griffier.

Uitspraak

202504969/1/A2.
Datum uitspraak: 24 december 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op een verzoek om schadevergoeding van:
[verzoeker], wonend in [woonplaats],
verzoeker
Procesverloop
Op 15 juli 2025 heeft [verzoeker] zijn hoger beroep met zaaknummer 202402031/A2 ingetrokken, nadat hij met het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (hierna: het college) een schikking had bereikt. Bij die intrekking heeft hij de Afdeling verzocht om schadevergoeding toe te kennen, wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM).
De Afdeling heeft de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) aangemerkt als partij in deze procedure.
Partijen hebben niet verklaard gebruik te willen maken van het recht om op een nadere zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft gesloten.
Overwegingen
1.       De redelijke termijn is overschreden als de duur van de totale procedure te lang is. Voor een procedure als deze die uit een bezwaarprocedure en twee rechterlijke instanties bestaat, is in beginsel een totale lengte van ten hoogste vier jaar redelijk. Hierbij wordt een half jaar gerekend voor de behandeling van het bezwaar, anderhalf jaar voor de behandeling van het beroep en twee jaar voor de behandeling van het hoger beroep. De termijn begint op het moment van ontvangst van het bezwaarschrift door het bestuursorgaan.
2.       Het college heeft het bezwaarschrift van [verzoeker] ontvangen op 25 april 2020. De redelijke termijn is in deze procedure dus met vijftien maanden overschreden. Deze overschrijding moet aan het college en de rechtbank worden toegerekend. De overschrijding moet voor 3/15e deel aan het college, en voor 12/15e deel aan de rechtbank worden toegerekend.
3.       De Afdeling hanteert een forfaitaire vergoeding van € 500,00 per half jaar waarmee de redelijke termijn is overschreden. Daarmee wordt de schadevergoeding vastgesteld op € 1.500,00.
4.       Het college en de Staat der Nederlanden moeten eveneens de proceskosten voor de behandeling van het verzoek om schadevergoeding vergoeden, waarvoor een wegingsfactor van 0,5 geldt.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        wijst het verzoek om schadevergoeding toe;
II.       veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam om aan [verzoeker] een schadevergoeding van € 300,00 te betalen;
III.      veroordeelt de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) om aan [verzoeker] een schadevergoeding van € 1.200,00 te betalen;
IV.      veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam tot vergoeding van [verzoeker] in verband met de behandeling van het verzoek om schadevergoeding opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 226,75, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V.       veroordeelt de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) tot vergoeding van [verzoeker] in verband met de behandeling van het verzoek om schadevergoeding opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 226,75, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Rijsdijk, griffier.
w.g. Borman
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Rijsdijk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2025
705-1112