202505490/1/A2.
Datum uitspraak: 24 december 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
en
het College van Beroep voor de Examens van de Radboud Universiteit (hierna: het CBE),
verweerder.
Procesverloop
Bij beslissing van 4 juni 2025 heeft de Commissie Bijzondere Toelating Geneeskunde van de Radboud Universiteit (hierna: de toelatingscommissie) het verzoek van [appellant] tot toelating tot de pre-master Geneeskunde afgewezen.
Bij beslissing van 22 september 2025 heeft het CBE het daartegen ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het CBE heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 2 december 2025, waar [appellant], per videoverbinding bijgestaan door zijn oom mr. I. Akdeniz, en het CBE, per videoverbinding vertegenwoordigd door mr. F.A. van Zomeren, vergezeld door drs. R. Goorden, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] heeft na het afronden van de bacheloropleiding Biomedische Wetenschappen aan de Universiteit Maastricht zich aangemeld voor de pre-master Geneeskunde aan de Radboud Universiteit. Bij e-mail van 28 januari 2025 heeft de Admissions Office van de faculteit der Medische Wetenschappen aan [appellant] meegedeeld dat hij is toegelaten tot de plaatsingsprocedure. Vervolgens is het dossier van [appellant] beoordeeld door de toelatingscommissie. De toelatingscommissie heeft besloten om het verzoek van [appellant] tot toelating tot de pre-master Geneeskunde af te wijzen, omdat slechts 25 studenten tot de pre-master kunnen worden toegelaten en er zich veel andere studenten hebben aangemeld van wie de (voor)opleiding beter aansluit op de masteropleiding Geneeskunde aan de Radboud Universiteit dan de door [appellant] gevolgde (voor)opleiding.
Beroep en de beoordeling daarvan
2. [appellant] betoogt dat hem valse hoop is gegeven. Volgens [appellant] wist de toelatingscommissie namelijk al op voorhand dat hij niet zou worden toegelaten tot de pre-master, omdat hij zijn bachelordiploma niet heeft behaald aan de Radboud Universiteit. Ook heeft de toelatingscommissie ten onrechte zijn cv, motivatiebrief en cijferlijst niet bij de beoordeling betrokken. Verder heeft de toelatingscommissie geen antwoord gegeven op de door hem gestelde vragen, zoals of er in de afgelopen jaren studenten met een vooropleiding aan een andere universiteit zijn aangenomen en of de bachelor Biomedische Wetenschappen aan de Radboud Universiteit daadwerkelijk het beste aansluit op de pre-master.
2.1. Het CBE heeft op de zitting toegelicht dat de toelatingscommissie er grote waarde aan hecht of een student zijn bachelor of master Biomedische Wetenschappen aan de Radboud Universiteit heeft behaald omdat de basiskennis en de ervaring met een bepaalde onderwijsvorm van die student goed aansluit op de pre-master. Dit betekent evenwel niet dat een student met een (voor)opleiding aan een andere universiteit geen kans maakt om te worden toegelaten tot de pre-master. De toelatingscommissie kijkt namelijk niet alleen naar de (voor)opleiding, maar ook naar het cv, de motivatiebrief en de cijferlijst van de betreffende student. Op de zitting heeft het CBE toegelicht dat de toelatingscommissie het cv, de motivatiebrief en de cijferlijst van [appellant] bij de beoordeling heeft betrokken. De Afdeling volgt daarom het oordeel van het CBE dat de beslissing van de toelatingscommissie niet onzorgvuldig tot stand is gekomen. Voor het niet beantwoorden van de door [appellant] tijdens het schikkingsgesprek gestelde vragen heeft de toelatingscommissie excuses aangeboden. Op deze vragen is in administratief beroep door de toelatingscommissie alsnog een antwoord gegeven. Het CBE heeft hierin terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de beslissing van de toelatingscommissie geen stand kan houden.
Conclusie
3. Het beroep is ongegrond.
4. Het CBE hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. E.J. Daalder en mr. V.V. Essenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, griffier.
w.g. Van Altena
voorzitter
w.g. Van Loon
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2025
284-1160