ECLI:NL:RVS:2025:6317

Raad van State

Datum uitspraak
24 december 2025
Publicatiedatum
24 december 2025
Zaaknummer
202500221/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanwijzing locatie voor inzameling van restafval en PMD

Op 24 december 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak waarin een appellant, wonend in Den Helder, beroep heeft ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Helder. Dit besluit, genomen op 17 september 2024, betrof de aanwijzing van locatie N-GG02 ter hoogte van Achterbinnenhaven 109 voor de plaatsing van twee bovengrondse containers voor de inzameling van restafval en plastic, metalen en drinkpakken (PMD). De appellant vreest dat deze locatie zijn woongenot zal aantasten en betoogt dat het college ten onrechte het systeem met rolcontainers niet handhaaft. Hij is bezorgd dat de bovengrondse containers zullen leiden tot meer overlast door stank, geluid, zwerfafval en ongedierte.

De Afdeling heeft de zaak op 20 november 2025 ter zitting behandeld, waarbij zowel de appellant als het college vertegenwoordigd waren. De Afdeling heeft vastgesteld dat het college beleidsruimte heeft bij de keuze van de locatie voor afvalcontainers en dat deze keuze moet worden afgewogen tegen de belangen van omwonenden. De Afdeling concludeert dat het college voldoende heeft onderbouwd waarom het de rolcontainers vervangt door bovengrondse containers en dat de locatie geschikt is voor de plaatsing van deze containers. De bezwaren van de appellant zijn niet gegrond bevonden, en het beroep is ongegrond verklaard. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202500221/1/R1.
Datum uitspraak: 24 december 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend in Den Helder,
appellant,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Helder,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 17 september 2024 heeft het college onder meer locatie N-GG02 ter hoogte van Achterbinnenhaven 109 aangewezen voor twee bovengrondse containers voor de inzameling van restafval en plastic, metalen en drinkpakken (hierna: PMD).
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en het college hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 november 2025, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. M. Mooij, allen via een videoverbinding, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       Bij het bestreden besluit heeft het college de locatie N-GG02 aangewezen voor twee bovengrondse containers voor de inzameling van restafval en PMD ter hoogte van de Achterbinnenhaven 109. [appellant] woont op de [locatie] en vreest dat de aangewezen locatie zijn woongenot zal aantasten. Hij heeft daarom beroep ingesteld.
Toetsingskader
2.       Bij de keuze van een locatie voor een afvalcontainer moet het college een afweging maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het locatieplan. Daarbij heeft het college beleidsruimte. De Afdeling beoordeelt, aan de hand van de beroepsgronden, of de nadelige gevolgen van de aanwijzing van de locatie niet onevenredig zijn in verhouding tot de met de aanwijzing te dienen doelen. Daarbij beoordeelt zij of het college de locatie geschikt heeft mogen achten voor de plaatsing van de afvalcontainer.
Mocht het college het systeem met rolcontainers vervangen door bovengrondse inzamelcontainers?
3.       [appellant] betoogt dat het college ten onrechte niet het systeem met rolcontainers handhaaft. Hij vreest dat de verzameling door middel van bovengrondse containers zal leiden tot meer overlast door stank, geluid, zwerfafval en ongedierte.
3.1.    De gemeenteraad van Den Helder heeft in de Afvalstoffenverordening Den Helder 2018 het college de bevoegdheid toegekend om regels te stellen over de wijze van inzamelen van huishoudelijk afval. Het college is dus bevoegd om te bepalen welk inzamelmiddel voor huishoudelijk afval wordt gebruikt. De Afdeling stelt vast dat het college niet in een afzonderlijk besluit waartegen beroep open stond een beslissing heeft genomen waarin het de keuze voor een inzamelingssysteem door middel van bovengrondse containers heeft vastgelegd en onderbouwd. Dit betekent dat de keuze van het college om restafval en PMD in te zamelen door middel van bovengrondse containers in plaats van rolcontainers in deze procedure aan de orde kan worden gesteld. De Afdeling wijst ter vergelijking op haar uitspraak van 31 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2534, onder 5.2.
3.2.    In het Verslag behandeling zienswijzen (hierna: het zienswijzenverslag), dat deel uitmaakt van het bestreden besluit, staat dat het college als doel heeft om in 2025 minimaal 55% van het stedelijk afval te recyclen. Daartoe wordt door het college een nieuw afvalinzamelingssysteem ingevoerd, waaronder de inzameling van restafval en PMD op afstand door middel van verzamelcontainers. Het restafval en PMD worden na de inzameling nagescheiden. Deze manier van inzameling draagt volgens het college bij aan het juist scheiden van het afval. Hierbij hanteert het college het uitgangspunt om hiertoe waar mogelijk ondergrondse containers te plaatsen. Het college heeft in het zienswijzenverslag toegelicht dat het op de bestreden locatie vanwege de aanwezigheid van kabels, leidingen en riolering niet mogelijk is om ondergrondse containers te plaatsen en dat het daarom heeft gekozen voor bovengrondse containers. De Afdeling ziet in wat [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding om aan de juistheid van deze toelichting te twijfelen. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college voldoende onderbouwd waarom het de rolcontainers vervangt door bovengrondse containers.
Het betoog slaagt niet.
Is de bestreden locatie geschikt?
4.       [appellant] betoogt dat locatie N-GG02 ongeschikt is voor de plaatsing van twee bovengrondse afvalcontainers, omdat zo het woongenot van omwonenden onevenredig wordt aangetast. Hij wijst in dit verband op de overlast die hij vreest door stank, geluid, zwerfafval en ongedierte. Hiernaast voert [appellant] aan dat het aanzicht van de wijk door de bovengrondse afvalcontainers zal worden aangetast.
4.1.    [appellant] heeft zich in het beroepschrift beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze. Het college is in het Verslag behandeling zienswijzen, dat behoort bij het bestreden besluit, ingegaan op deze zienswijze. [appellant] heeft in het beroepschrift of op de zitting geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van die zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn. Voor zover [appellant] ter zitting heeft gewezen op de toename van ratten in zijn woonomgeving sinds de plaatsing van de bovengrondse containers en de aantasting van het straatbeeld, overweegt de Afdeling als volgt. Het college heeft toegelicht dat de bovengrondse containers volledig zijn afgesloten, waardoor het risico op ongedierte wordt beperkt. Wat betreft de aantasting van het straatbeeld, heeft het college toegelicht dat de containers een beperkte omvang hebben en daardoor slechts een beperkte ruimtelijke uitstraling hebben. Het straatbeeld wordt daarom volgens het college niet onevenredig aangetast. De Afdeling ziet in wat [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding om aan de juistheid van de toelichting van het college te twijfelen.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
5.       Het beroep is ongegrond.
6.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.C.W. Lange, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.L. van Driel Kluit, griffier.
w.g. Lange
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Driel Kluit
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2025
703-1099